Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:vrouw_en_maatschappij

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie Beide kanten volgende revisie
namespace:vrouw_en_maatschappij [11/02/19 11:20]
defiance
namespace:vrouw_en_maatschappij [11/02/19 11:29]
defiance
Regel 7: Regel 7:
   * Online versie: Adrien Verlee, voor het [[https://​www.marxists.org/​nederlands/​index.htm|Marxists Internet Archive]]   * Online versie: Adrien Verlee, voor het [[https://​www.marxists.org/​nederlands/​index.htm|Marxists Internet Archive]]
  
-Het voorwoord ​bij deze tekst is geschreven ​door Henriette Roland-Holst en is [[https://​www.marxists.org/​nederlands/​roland-holst/​1936/​1936voorwoord.htm|hier]] te vinden.+Het voorwoord ​dat de uitgave van deze tekst als boek is geschreven, komt van Henriette Roland-Holst en is [[https://​www.marxists.org/​nederlands/​roland-holst/​1936/​1936voorwoord.htm|hier]] te vinden.
  
 ---- ----
  
-===== De vrouw en de arbeid[35] ===== +===== De vrouw en de arbeid[1] =====
  
 Sedert de tijd dat de schrijver van het boek Genesis verhaalde, hoe de mensen bij de verdrijving uit het paradijs de vloek van de arbeid werd opgelegd is er veel geschreven en veel gesproken, soms vol wijsheid, soms vol banaliteit over de ‘zegen van de arbeid’. De zegen van de arbeid in zoverre men door te werken een leven buiten het eigen ik heeft, sterk wordt in het bewustzijn schakel in een grote keten te zijn, deel heeft aan de goederen van de mensheid; zegen óók, in zoverre de noodzaak van arbeid veel innerlijke zwakte helpt overwinnen. Sedert de tijd dat de schrijver van het boek Genesis verhaalde, hoe de mensen bij de verdrijving uit het paradijs de vloek van de arbeid werd opgelegd is er veel geschreven en veel gesproken, soms vol wijsheid, soms vol banaliteit over de ‘zegen van de arbeid’. De zegen van de arbeid in zoverre men door te werken een leven buiten het eigen ik heeft, sterk wordt in het bewustzijn schakel in een grote keten te zijn, deel heeft aan de goederen van de mensheid; zegen óók, in zoverre de noodzaak van arbeid veel innerlijke zwakte helpt overwinnen.
Regel 132: Regel 131:
 ...Gedeeltelijk voorgoed... want naast de bepalingen die óók over mannen kunnen worden uitgebreid, blijven bestaan die regelingen, die de vrouw als vrouw, in het bijzonder als zwangere en kraamvrouw betreffen, maar die men zich, meer uitgebreid, ook zou kunnen denken ten opzichte van jonge meisjes (met name door beveiliging tegen langdurig staand werk). ...Gedeeltelijk voorgoed... want naast de bepalingen die óók over mannen kunnen worden uitgebreid, blijven bestaan die regelingen, die de vrouw als vrouw, in het bijzonder als zwangere en kraamvrouw betreffen, maar die men zich, meer uitgebreid, ook zou kunnen denken ten opzichte van jonge meisjes (met name door beveiliging tegen langdurig staand werk).
  
-Iedere bescherming maakt offers. En nu is het niet in het algemeen uit te maken, of het aantal offers groter is dan het aantal, dat door de bescherming gebaat was. Zeer sterk hangt dit af -het is boven reeds aangeduid- van het aantal en de onvervangbaarheid van de beschermde personen. Alleen kan dit in het algemeen worden gezegd: dat de afstand tussen beschermden en onbeschermden,​ of tussen meer en minder beschermden (want ten onzent zijn ook de mannen reeds in zekere zin ‘beschermd’ door de Veiligheidswet enz. en in andere landen door een maximum arbeidsdag en wettelijke loonregeling [36]) niet te groot mag worden, op straffe van indirecte benadeling van de beschermden.+Iedere bescherming maakt offers. En nu is het niet in het algemeen uit te maken, of het aantal offers groter is dan het aantal, dat door de bescherming gebaat was. Zeer sterk hangt dit af -het is boven reeds aangeduid- van het aantal en de onvervangbaarheid van de beschermde personen. Alleen kan dit in het algemeen worden gezegd: dat de afstand tussen beschermden en onbeschermden,​ of tussen meer en minder beschermden (want ten onzent zijn ook de mannen reeds in zekere zin ‘beschermd’ door de Veiligheidswet enz. en in andere landen door een maximum arbeidsdag en wettelijke loonregeling [2]) niet te groot mag worden, op straffe van indirecte benadeling van de beschermden.
  
 Enigszins anders staat het vraagstuk van de geestelijke arbeid van de vrouw. Ook hier zijn haar feitelijke prestaties steeds secundair geweest. Ook hier echter is haar arbeid hoewel alweer in mindere mate voorkomend dan die van de man overoud. Evenals de arbeid buitenshuis van de tegenwoordige vrouw uit de arbeidersklassen de laatste schakel is in een keten, die duizenden jaren geleden begon, zo is ook het zgn. ‘burgerlijke vrouwenarbeid vraagstuk’ allerminst een vraagstuk van de laatste vijftig jaren. Reeds het Hellenistische tijdvak, de Renaissance,​ de 18e eeuw in Frankrijk, de Romantiek in Duitsland, hebben gekend een intensief geestesleven van de vrouwen van de hogere klassen toen evenwel nog bijna geheel zonder economische bijmotieven. Enigszins anders staat het vraagstuk van de geestelijke arbeid van de vrouw. Ook hier zijn haar feitelijke prestaties steeds secundair geweest. Ook hier echter is haar arbeid hoewel alweer in mindere mate voorkomend dan die van de man overoud. Evenals de arbeid buitenshuis van de tegenwoordige vrouw uit de arbeidersklassen de laatste schakel is in een keten, die duizenden jaren geleden begon, zo is ook het zgn. ‘burgerlijke vrouwenarbeid vraagstuk’ allerminst een vraagstuk van de laatste vijftig jaren. Reeds het Hellenistische tijdvak, de Renaissance,​ de 18e eeuw in Frankrijk, de Romantiek in Duitsland, hebben gekend een intensief geestesleven van de vrouwen van de hogere klassen toen evenwel nog bijna geheel zonder economische bijmotieven.
Regel 148: Regel 147:
 Deze cultuurarbeid van de vrouw hetzij deze zich nu in tastbare ‘prestaties’ uit of niet valt tenslotte weer samen met haar taak in het gezin, voor zover iedere verdieping en verfijning van de persoonlijkheid in laatste instantie daar zijn vruchten afwerpt. En zo zien wij hier, in de geestelijke arbeid eerder dan in de economisch productieve maar langs omwegen en ‘in de vervulling van de tijden’, waarin het gehele arbeidsleven meer óók op de aanleg van de vrouw is opgebouwd, óók in die laatsten dat al de kronkelwegen van de arbeid daarbuiten tenslotte weer leiden tot het uitgangspunt van duizenden jaren geleden evenwel, op hoger peil. Deze cultuurarbeid van de vrouw hetzij deze zich nu in tastbare ‘prestaties’ uit of niet valt tenslotte weer samen met haar taak in het gezin, voor zover iedere verdieping en verfijning van de persoonlijkheid in laatste instantie daar zijn vruchten afwerpt. En zo zien wij hier, in de geestelijke arbeid eerder dan in de economisch productieve maar langs omwegen en ‘in de vervulling van de tijden’, waarin het gehele arbeidsleven meer óók op de aanleg van de vrouw is opgebouwd, óók in die laatsten dat al de kronkelwegen van de arbeid daarbuiten tenslotte weer leiden tot het uitgangspunt van duizenden jaren geleden evenwel, op hoger peil.
  
-===== De voorgeschiedenis van de bedrijfsarbeid van de Nederlandse vrouwen [37] =====+===== De voorgeschiedenis van de bedrijfsarbeid van de Nederlandse vrouwen [3] =====
  
 De oudste vorm van vrouwenarbeid is die in de economische productie. Deze arbeid vinden wij reeds in een tijd, dat de mens nog in de allereerste stadia van mens-zijn verkeerde. Immers naast anatomische veranderingen is het juist het gebruik van werktuigen, dat de langzame ontworsteling aan nog geheel dierlijke toestanden kenmerkt. En dat de vrouw reeds in die aller primitiefste arbeid, aan het vervaardigen van de allereerste werktuigen en aan het winnen van de aller oudste landbouwproducten,​ haar aandeel heeft gehad, dat bewijzen de archeologische opgravingen in vergelijking met de huidige toestanden bij de laagststaande natuurvolken,​ wier werktuigen op een soortgelijk ontwikkelingsstadium duiden. De oudste vorm van vrouwenarbeid is die in de economische productie. Deze arbeid vinden wij reeds in een tijd, dat de mens nog in de allereerste stadia van mens-zijn verkeerde. Immers naast anatomische veranderingen is het juist het gebruik van werktuigen, dat de langzame ontworsteling aan nog geheel dierlijke toestanden kenmerkt. En dat de vrouw reeds in die aller primitiefste arbeid, aan het vervaardigen van de allereerste werktuigen en aan het winnen van de aller oudste landbouwproducten,​ haar aandeel heeft gehad, dat bewijzen de archeologische opgravingen in vergelijking met de huidige toestanden bij de laagststaande natuurvolken,​ wier werktuigen op een soortgelijk ontwikkelingsstadium duiden.
Regel 162: Regel 161:
 Ook in de vervaardiging van huisraad en kleding uit de gevonden of verbouwde oerproducten,​ dus in wat wij tegenwoordig nijverheidsarbeid noemen, heeft de vrouw reeds in de primitiefste organisaties haar belangrijk deel. de man is in het algemeen, in verband met zijn werk van jagen en visvangen, het vervaardigen van wapens en boten toebedeeld; aan de vrouw het vlechten van wanden en het bakken van vaatwerk. De man zorgt in het algemeen voor het looien van de huiden; de vrouw spint weeft de wol van schapen of het verbouwde vlas, en naait de kledingstukken uit de geweven stoffen. In de vrouwengraven uit tijden lang vóór enige schriftelijke berichten worden de gereedschappen die op spinnen, weven en naaien betrekking hebben gevonden. zo is het ook de vrouw geweest, in wier handen zich de technische ontwikkeling van vlechten tot weven heeft afgespeeld. Ook in de vervaardiging van huisraad en kleding uit de gevonden of verbouwde oerproducten,​ dus in wat wij tegenwoordig nijverheidsarbeid noemen, heeft de vrouw reeds in de primitiefste organisaties haar belangrijk deel. de man is in het algemeen, in verband met zijn werk van jagen en visvangen, het vervaardigen van wapens en boten toebedeeld; aan de vrouw het vlechten van wanden en het bakken van vaatwerk. De man zorgt in het algemeen voor het looien van de huiden; de vrouw spint weeft de wol van schapen of het verbouwde vlas, en naait de kledingstukken uit de geweven stoffen. In de vrouwengraven uit tijden lang vóór enige schriftelijke berichten worden de gereedschappen die op spinnen, weven en naaien betrekking hebben gevonden. zo is het ook de vrouw geweest, in wier handen zich de technische ontwikkeling van vlechten tot weven heeft afgespeeld.
  
-Langzamerhand echter verandert, tengevolge van algemene economische wijzigingen,​ het arbeidsgebied van de vrouw enigszins. Op de grote hoeven enige eeuwen na het begin onze jaartelling geraakt de jacht meer op de achtergrond,​ neemt de man meer en meer deel aan de landbouw en neemt de inwendige omvang van de huishouding toe, zodat de vrouwenarbeid meer en meer tot arbeid binnenshuis beperkt wordt. [38]+Langzamerhand echter verandert, tengevolge van algemene economische wijzigingen,​ het arbeidsgebied van de vrouw enigszins. Op de grote hoeven enige eeuwen na het begin onze jaartelling geraakt de jacht meer op de achtergrond,​ neemt de man meer en meer deel aan de landbouw en neemt de inwendige omvang van de huishouding toe, zodat de vrouwenarbeid meer en meer tot arbeid binnenshuis beperkt wordt. [4]
  
-Nog steeds wordt hier grotendeels voor de eigen familiekring geproduceerd. De arbeidsverdeling echter, met name op de grootste vroonhoeven [39] en in de kloosters, nam toe. Er waren veelal afzonderlijke smeden, pottenbakkers,​ brouwers, timmerlieden,​ enz. meest horigen, een enkele maal vrije handwerkers. En ook de horige vrouwen hadden in dit complex van industriële arbeiders haar afzonderlijke plaats: haar taak was (naast hulp in het eigenlijke huishoudwerk,​ zoals malen, bakken, brouwen, schoonmaken) het spinnen, weven en naaien in een afzonderlijk huis, (bij de armere vroonhoeven wel niet meer dan een schuur) naast het woonhuis, het zgn. vrouwenhuis,​ genitium of gyneceum. We vinden dus reeds in die tijd een categorie vrouwelijke arbeidsters,​ die met de huidige loonarbeidsters gemeen hebben het in een gezamenlijke werkplaats buiten eigen huis verrichten van industriële arbeid. Naar het echter schijnt, waren haar arbeidstijden vrij nauwkeurig en goed geregeld. Het weven is uitsluitend vrouwenarbeid gebleven tot aan de tijd toe, dat in de steden het gebied van de huishouding nog kleiner, de differentiëring van de ambachten nog groter werd; dit verklaart ook, waarom we in de eerste duizend jaren onze jaartelling nooit van het ambacht van weven vinden gewag gemaakt.+Nog steeds wordt hier grotendeels voor de eigen familiekring geproduceerd. De arbeidsverdeling echter, met name op de grootste vroonhoeven [5] en in de kloosters, nam toe. Er waren veelal afzonderlijke smeden, pottenbakkers,​ brouwers, timmerlieden,​ enz. meest horigen, een enkele maal vrije handwerkers. En ook de horige vrouwen hadden in dit complex van industriële arbeiders haar afzonderlijke plaats: haar taak was (naast hulp in het eigenlijke huishoudwerk,​ zoals malen, bakken, brouwen, schoonmaken) het spinnen, weven en naaien in een afzonderlijk huis, (bij de armere vroonhoeven wel niet meer dan een schuur) naast het woonhuis, het zgn. vrouwenhuis,​ genitium of gyneceum. We vinden dus reeds in die tijd een categorie vrouwelijke arbeidsters,​ die met de huidige loonarbeidsters gemeen hebben het in een gezamenlijke werkplaats buiten eigen huis verrichten van industriële arbeid. Naar het echter schijnt, waren haar arbeidstijden vrij nauwkeurig en goed geregeld. Het weven is uitsluitend vrouwenarbeid gebleven tot aan de tijd toe, dat in de steden het gebied van de huishouding nog kleiner, de differentiëring van de ambachten nog groter werd; dit verklaart ook, waarom we in de eerste duizend jaren onze jaartelling nooit van het ambacht van weven vinden gewag gemaakt.
  
 Wanneer we nu bedenken dat nog heden ten dage het grootste contingent vrouwelijke arbeidsters,​ behalve in de landbouw en de huiselijke diensten, te vinden is in de kleding, textiel en voedingsindustrie,​ dan zien wij dat nog onze hedendaagse verhoudingen hun duidelijk verband aantonen met de oeroude toestanden, waaruit zij zich immers vanzelf en geregeld ontwikkeld hebben. En daarnaast zien wij, dat de vrouwen in minder mate dan de mannen aan de nieuwste, meest typerend moderne vormen van arbeid deelnemen, al hebben zij in de bedrijven waarin zij werken en met name in de textielindustrie wel degelijk de modernisering van dat bedrijf mee ondergaan. Wanneer we nu bedenken dat nog heden ten dage het grootste contingent vrouwelijke arbeidsters,​ behalve in de landbouw en de huiselijke diensten, te vinden is in de kleding, textiel en voedingsindustrie,​ dan zien wij dat nog onze hedendaagse verhoudingen hun duidelijk verband aantonen met de oeroude toestanden, waaruit zij zich immers vanzelf en geregeld ontwikkeld hebben. En daarnaast zien wij, dat de vrouwen in minder mate dan de mannen aan de nieuwste, meest typerend moderne vormen van arbeid deelnemen, al hebben zij in de bedrijven waarin zij werken en met name in de textielindustrie wel degelijk de modernisering van dat bedrijf mee ondergaan.
Regel 206: Regel 205:
 Veel wordt daarbij ook de degeneratie van de vrouwen, haar gebrek aan moederliefde en moederzorg, haar kwanselzucht genoemd. Veel wordt daarbij ook de degeneratie van de vrouwen, haar gebrek aan moederliefde en moederzorg, haar kwanselzucht genoemd.
  
-Immers bij de fabrieks- en huisindustriële arbeid van de 19e eeuw was de vrouw in sterke mate betrokken. Begrijpelijkerwijze:​ want wat de ontwikkeling van kleinbedrijf tot fabriek kenmerkte, was het gebruik van machines en de doorgevoerde arbeidssplitsing. Daardoor behoefde de fabriek minder volleerde krachten, maar vele en goedkope ‘handen’;​ en zo werden vrouwen en kinderen graag als arbeidskrachten aangenomen. Dat dit in Nederland van overheidswege in de hand is gewerkt door het beschikbaar stellen van weeskinderen voor de grotere fabrieken, zoals dit in Engeland geschied is, blijkt niet; laten wij hopen dat dergelijke uitwassen niet ook hier zijn voorgekomen. Zeker geldt echter ook voor Nederland, dat volstrekt niet de ‘van alle andere arbeid geweerde’ vrouwen voor de fabrieksarbeid ‘klaarstonden’,​ maar dat het grote contingent vrouwenarbeid in de fabrieksindustrie voor een groot deel met de behoeften van die industrie en van de ondernemers daarvan samenhing. In de tijd van de eerste opbloei van de machinale industrie concentreerde zich alle aandacht op het producten waren er bitter weinig gedachten voor de arbeider. [40] Zo waren de eerste 50 a 70 jaren van de grootindustrie tijden van volslagen uitbuiting van de economisch zwakken, nog in de hand gewerkt door de toenmaals hoogtij vierende theorie van de contractsvrijheid en van de leer van staatsonthouding,​ die haar oorsprong had in industriële en handelsbehoeften van de tweede helft van de 18e eeuw; en de economisch allerzwaksten waren de vrouwen en kinderen.+Immers bij de fabrieks- en huisindustriële arbeid van de 19e eeuw was de vrouw in sterke mate betrokken. Begrijpelijkerwijze:​ want wat de ontwikkeling van kleinbedrijf tot fabriek kenmerkte, was het gebruik van machines en de doorgevoerde arbeidssplitsing. Daardoor behoefde de fabriek minder volleerde krachten, maar vele en goedkope ‘handen’;​ en zo werden vrouwen en kinderen graag als arbeidskrachten aangenomen. Dat dit in Nederland van overheidswege in de hand is gewerkt door het beschikbaar stellen van weeskinderen voor de grotere fabrieken, zoals dit in Engeland geschied is, blijkt niet; laten wij hopen dat dergelijke uitwassen niet ook hier zijn voorgekomen. Zeker geldt echter ook voor Nederland, dat volstrekt niet de ‘van alle andere arbeid geweerde’ vrouwen voor de fabrieksarbeid ‘klaarstonden’,​ maar dat het grote contingent vrouwenarbeid in de fabrieksindustrie voor een groot deel met de behoeften van die industrie en van de ondernemers daarvan samenhing. In de tijd van de eerste opbloei van de machinale industrie concentreerde zich alle aandacht op het producten waren er bitter weinig gedachten voor de arbeider. [6] Zo waren de eerste 50 a 70 jaren van de grootindustrie tijden van volslagen uitbuiting van de economisch zwakken, nog in de hand gewerkt door de toenmaals hoogtij vierende theorie van de contractsvrijheid en van de leer van staatsonthouding,​ die haar oorsprong had in industriële en handelsbehoeften van de tweede helft van de 18e eeuw; en de economisch allerzwaksten waren de vrouwen en kinderen.
  
 Parallel met deze ontwikkeling,​ en óók in verband tot de opkomende grootindustrie,​ had zich nog een andere omwenteling in de vrouwenarbeid voltrokken. Parallel met deze ontwikkeling,​ en óók in verband tot de opkomende grootindustrie,​ had zich nog een andere omwenteling in de vrouwenarbeid voltrokken.
Regel 246: Regel 245:
 Voordat we echter die vragen zelf bespreken, ga een onderzoek vooraf naar wat in de verschillende bedrijfsvormen ten onzent de kenmerkende plaats van de vrouwenarbeid is; en allereerst naar de vraag, wat de statistiek ons omtrent de algemene ontwikkelingslijn van de vrouwenarbeid ten onzent leert — dus: in welke verhouding thans de bedrijfsarbeid van de vrouw die haar oudste beroepsarbeid was! — staat tot de ontwikkeling,​ die in de laatste tijd het in beroepen arbeiden van vrouwen in het algemeen genomen heeft. Voordat we echter die vragen zelf bespreken, ga een onderzoek vooraf naar wat in de verschillende bedrijfsvormen ten onzent de kenmerkende plaats van de vrouwenarbeid is; en allereerst naar de vraag, wat de statistiek ons omtrent de algemene ontwikkelingslijn van de vrouwenarbeid ten onzent leert — dus: in welke verhouding thans de bedrijfsarbeid van de vrouw die haar oudste beroepsarbeid was! — staat tot de ontwikkeling,​ die in de laatste tijd het in beroepen arbeiden van vrouwen in het algemeen genomen heeft.
  
-===== Het vrouwenleven thans [41] =====+===== Het vrouwenleven thans [7] =====
  
 Inleiding Inleiding
Regel 287: Regel 286:
 Zo is de bevolkingsaanwas een zéér belangrijke factor geweest voor het intensiever concurrentieleven,​ voor de vermeerderde materiële actie, en tevens voor de hogere en levendiger cultuur in de steden, in het algemeen voor het snelle leven van deze tijd. Omgekeerd echter ware die snelle toeneming niet mogelijk geweest zonder de verbeterde hygiëne, die zelf het gevolg van de moderne wetenschappelijke geest was. Zo is de bevolkingsaanwas een zéér belangrijke factor geweest voor het intensiever concurrentieleven,​ voor de vermeerderde materiële actie, en tevens voor de hogere en levendiger cultuur in de steden, in het algemeen voor het snelle leven van deze tijd. Omgekeerd echter ware die snelle toeneming niet mogelijk geweest zonder de verbeterde hygiëne, die zelf het gevolg van de moderne wetenschappelijke geest was.
  
-Volgens het rapport van de intendant d’Alfonse [42] telde Nederland in april van het jaar 1813 een totaalbevolking van 1.724.896 zielen, waarvan 888.274 vrouwen en 836.622 mannen. Bij de volkstelling van 1909 bedroeg de totaalbevolking van Nederland 5.858.175 zielen, waarvan 2.959.050 vrouwen en 2.899.125 mannen. [43] Maar niet alleen is de bevolking in een eeuw ruim verdriedubbeld een bevolkingstoeneming zó snel en sterk, als die zich voor zover ons bekend nog+Volgens het rapport van de intendant d’Alfonse [8] telde Nederland in april van het jaar 1813 een totaalbevolking van 1.724.896 zielen, waarvan 888.274 vrouwen en 836.622 mannen. Bij de volkstelling van 1909 bedroeg de totaalbevolking van Nederland 5.858.175 zielen, waarvan 2.959.050 vrouwen en 2.899.125 mannen. [9] Maar niet alleen is de bevolking in een eeuw ruim verdriedubbeld een bevolkingstoeneming zó snel en sterk, als die zich voor zover ons bekend nog
  
-nooit vroeger heeft voorgedaan; zeer speciaal in de toeneming geweest van de grote steden, terwijl de bevolking op het platteland en in de kleine stadjes veel langzamer steeg. In het begin van de 19e eeuw bedroeg het aantal steden van meer dan 100.000 inwoners in Europa 22; thans bedraagt het 149. [44]+nooit vroeger heeft voorgedaan; zeer speciaal in de toeneming geweest van de grote steden, terwijl de bevolking op het platteland en in de kleine stadjes veel langzamer steeg. In het begin van de 19e eeuw bedroeg het aantal steden van meer dan 100.000 inwoners in Europa 22; thans bedraagt het 149. [10]
  
 Dit verschijnsel,​ waarschijnlijk vooral een gevolg van de moderne verkeersmiddelen,​ waardoor het naast bijzijnde middelpunt van handel, verkeer, administratie en intellectueel leven niet meer op een met paard en wagen gemakkelijk af te leggen afstand van de landbevolking verwijderd behoefde te zijn. Het is voor het geestelijk leven van de 19e eeuw van het uiterste gewicht geweest. Het heeft in vele opzichten gemoedelijkheid en regelloosheid vervangen door systeem en zakelijkheid,​ het heeft de eisen, die aan ieders bekwaamheden gesteld werden, opgeschroefd. De grotere internationale aanraking is er door vergemakkelijkt,​ de belangstelling in talloze vraagstukken bevorderd, de gemeenschapszin van arbeiders en ambtenaren gestegen. Dit verschijnsel,​ waarschijnlijk vooral een gevolg van de moderne verkeersmiddelen,​ waardoor het naast bijzijnde middelpunt van handel, verkeer, administratie en intellectueel leven niet meer op een met paard en wagen gemakkelijk af te leggen afstand van de landbevolking verwijderd behoefde te zijn. Het is voor het geestelijk leven van de 19e eeuw van het uiterste gewicht geweest. Het heeft in vele opzichten gemoedelijkheid en regelloosheid vervangen door systeem en zakelijkheid,​ het heeft de eisen, die aan ieders bekwaamheden gesteld werden, opgeschroefd. De grotere internationale aanraking is er door vergemakkelijkt,​ de belangstelling in talloze vraagstukken bevorderd, de gemeenschapszin van arbeiders en ambtenaren gestegen.
Regel 297: Regel 296:
 Wij doelen hier op het zgn. vrouwenoverschot,​ veroorzaakt doordat wèl gemiddeld meer jongens dan meisjes geboren worden, maar door de grotere sterfte van de jongens later het aantal vrouwen de overhand houdt. Wij doelen hier op het zgn. vrouwenoverschot,​ veroorzaakt doordat wèl gemiddeld meer jongens dan meisjes geboren worden, maar door de grotere sterfte van de jongens later het aantal vrouwen de overhand houdt.
  
-In 1813 kwamen op 100 mannen 105 vrouwen voor; die tijd kende dus een zeer belangrijk vrouwenoverschot. In de volkstelling van 1909 kwamen op 100 mannen nog slechts 102 vrouwen. [45] Voor een gedeelte hangt het grote vrouwenoverschot van 1813 natuurlijk samen met de Napoleontische oorlogen; toch moeten hier nog andere, diepere oorzaken in het spel zijn, daar de gehele 19e eeuw door gestadig en langzaam het vrouwenoverschot verminderd is.+In 1813 kwamen op 100 mannen 105 vrouwen voor; die tijd kende dus een zeer belangrijk vrouwenoverschot. In de volkstelling van 1909 kwamen op 100 mannen nog slechts 102 vrouwen. [11] Voor een gedeelte hangt het grote vrouwenoverschot van 1813 natuurlijk samen met de Napoleontische oorlogen; toch moeten hier nog andere, diepere oorzaken in het spel zijn, daar de gehele 19e eeuw door gestadig en langzaam het vrouwenoverschot verminderd is.
  
-Met dit verschijnsel houdt onmiddellijk verband de vermindering van het percentage weduwen. Terwijl dit in 1813 nog 9,7% van de totale vrouwelijke bevolking bedroeg, is het in 1909 slechts 0,3% daarvan. [46]+Met dit verschijnsel houdt onmiddellijk verband de vermindering van het percentage weduwen. Terwijl dit in 1813 nog 9,7% van de totale vrouwelijke bevolking bedroeg, is het in 1909 slechts 0,3% daarvan. [12]
  
 En deze cijfers hebben groot belang. Niet alleen omdat we dus kunnen aannemen dat de weduwen ellende iets verminderd is. Maar omdat de getalsverhouding tussen mannen en vrouwen één van de factoren is, die de maatschappelijke positie van de vrouw bepalen. En hoewel er uitzonderingen zijn zoals Engeland, waar, tengevolge van andere oorzaken, ondanks het grote vrouwenoverschot de vrouw een vrij hoge positie inneemt is in het algemeen een groot overschot van vrouwen een ongunstige voorwaarde voor hare maatschappelijke waardering. Het is bekend, hoe de hoge plaats van de vrouw in Noord-Amerika en in de Australische Koloniën voor een deel wordt toegeschreven aan het gering percentage vrouwen in de eerste tijden in die Koloniën. En deze cijfers hebben groot belang. Niet alleen omdat we dus kunnen aannemen dat de weduwen ellende iets verminderd is. Maar omdat de getalsverhouding tussen mannen en vrouwen één van de factoren is, die de maatschappelijke positie van de vrouw bepalen. En hoewel er uitzonderingen zijn zoals Engeland, waar, tengevolge van andere oorzaken, ondanks het grote vrouwenoverschot de vrouw een vrij hoge positie inneemt is in het algemeen een groot overschot van vrouwen een ongunstige voorwaarde voor hare maatschappelijke waardering. Het is bekend, hoe de hoge plaats van de vrouw in Noord-Amerika en in de Australische Koloniën voor een deel wordt toegeschreven aan het gering percentage vrouwen in de eerste tijden in die Koloniën.
Regel 305: Regel 304:
 Zowel direct, nl. wat de vermindering van het percentage weduwen betreft, als indirect is er dus in de loop van de 19e eeuw voor de vrouwen van Nederland een keer ten goede in de bevolkingsverhoudingen gekomen. Zowel direct, nl. wat de vermindering van het percentage weduwen betreft, als indirect is er dus in de loop van de 19e eeuw voor de vrouwen van Nederland een keer ten goede in de bevolkingsverhoudingen gekomen.
  
-Parallel hiermee ging de verbetering van de volksgezondheid,​ die zich bij mannen en vrouwen gelijkelijk uitte in de sterke stijging van de levensduur, en vooral in de sterke daling van de zuigelingensterfte. Zo steeg tussen 1870/79 en 1900/09 de levenskans van jongens beneden het jaar [47] van 38,4% op 51,0% en van meisjes beneden het jaar 40,7% op 53,48. [48]+Parallel hiermee ging de verbetering van de volksgezondheid,​ die zich bij mannen en vrouwen gelijkelijk uitte in de sterke stijging van de levensduur, en vooral in de sterke daling van de zuigelingensterfte. Zo steeg tussen 1870/79 en 1900/09 de levenskans van jongens beneden het jaar [13] van 38,4% op 51,0% en van meisjes beneden het jaar 40,7% op 53,48. [14]
  
-De vermindering van de kindersterfte was in het algemeen zo groot, dat ondanks achteruitgang van het geboortecijfer het aantal in leven blijvende kinderen stéég; terwijl van 1840/49 tot 1910 het aantal geboorten per 1000 inwoners daalde van 33,5 naar 28,6, [49] daalde het aantal sterfgevallen van kinderen van 18,14 per 100 geborenen naar 10,79! [50]+De vermindering van de kindersterfte was in het algemeen zo groot, dat ondanks achteruitgang van het geboortecijfer het aantal in leven blijvende kinderen stéég; terwijl van 1840/49 tot 1910 het aantal geboorten per 1000 inwoners daalde van 33,5 naar 28,6, [15] daalde het aantal sterfgevallen van kinderen van 18,14 per 100 geborenen naar 10,79! [16]
  
-Vraagt men nu naar de invloed van deze wijzigingen in deze samenstelling van de bevolking op het percentage huwelijken, dan moet tweeërlei worden geantwoord. Enerzijds namelijk is het percentage huwende in vergelijking tot het tijdperk 1850/59 gedaald, anderzijds het percentage gehuwden gestegen. Het aantal huwende vrouwen, dat in de jaar 1840/49 bedroeg 7,39, en 1850/59 8,03 per duizend vrouwen, daalde in 1880/89 tot 7,14, om vandaar weer langzaam te stijgen tot 7,39 in 1900/10. [51] Het aantal gehuwde vrouwen echter, dat in 1849 bedroeg 300 per duizend, is na een daling gestegen tot 335 in het jaar 1909, [52] m.a.w. het percentage ongehuwde vrouwen is steeds afnemende.+Vraagt men nu naar de invloed van deze wijzigingen in deze samenstelling van de bevolking op het percentage huwelijken, dan moet tweeërlei worden geantwoord. Enerzijds namelijk is het percentage huwende in vergelijking tot het tijdperk 1850/59 gedaald, anderzijds het percentage gehuwden gestegen. Het aantal huwende vrouwen, dat in de jaar 1840/49 bedroeg 7,39, en 1850/59 8,03 per duizend vrouwen, daalde in 1880/89 tot 7,14, om vandaar weer langzaam te stijgen tot 7,39 in 1900/10. [17] Het aantal gehuwde vrouwen echter, dat in 1849 bedroeg 300 per duizend, is na een daling gestegen tot 335 in het jaar 1909, [18] m.a.w. het percentage ongehuwde vrouwen is steeds afnemende.
  
-De oorzaken van deze schijnbare tegenstrijdigheid moet voor een deel liggen in een daling van de huwelijksleeftijd,​ of wel juister een relatieve vermindering van de huwelijken op later leeftijd; immers de grootste toeneming van de gehuwden openbaart zich in de jongere leeftijdsgroepen (20-25 en 25-30 jaar), terwijl zij in de middelste groepen geringer is en in de groepen 40-45 en 45-50 jaar zelfs in haar plaats een afneming van de gehuwden is ingetreden. Daarbij komt nog dat de daling van de geboorten het percentage ongehuwde (immers hieronder vallen ook de kinderen) doet zakken; terwijl tevens het verminderen van de tweede huwelijken het percentage huwende doet afnemen. [53]+De oorzaken van deze schijnbare tegenstrijdigheid moet voor een deel liggen in een daling van de huwelijksleeftijd,​ of wel juister een relatieve vermindering van de huwelijken op later leeftijd; immers de grootste toeneming van de gehuwden openbaart zich in de jongere leeftijdsgroepen (20-25 en 25-30 jaar), terwijl zij in de middelste groepen geringer is en in de groepen 40-45 en 45-50 jaar zelfs in haar plaats een afneming van de gehuwden is ingetreden. Daarbij komt nog dat de daling van de geboorten het percentage ongehuwde (immers hieronder vallen ook de kinderen) doet zakken; terwijl tevens het verminderen van de tweede huwelijken het percentage huwende doet afnemen. [19]
  
 Heden ten dage begint het vrouwenoverschot reeds in de leeftijdsklasse van 20-30 jaar, terwijl daar beneden het aantal jongens dat van de meisjes nog overtreft. Wel is het vrouwenoverschot dus reeds op de gemiddelde huwelijksleeftijd aanwezig; wel is dus voor een zeker percentage vrouwen de huwelijksmogelijkheid a priori uitgesloten;​ maar daar op die leeftijd nog de helft van alle vrouwen ongehuwd zijn, is het duidelijk dat de getalsverhouding waarlijk niet de belangrijkste factor is waardoor de huwelijkskans bepaald wordt. Veel belangrijker is de andere zijde van het vrouwenoverschot. Dit is nl. het hoogst in de oudere leeftijdsklasse en vormt daar de grond van de nood van vele weduwen. Heden ten dage begint het vrouwenoverschot reeds in de leeftijdsklasse van 20-30 jaar, terwijl daar beneden het aantal jongens dat van de meisjes nog overtreft. Wel is het vrouwenoverschot dus reeds op de gemiddelde huwelijksleeftijd aanwezig; wel is dus voor een zeker percentage vrouwen de huwelijksmogelijkheid a priori uitgesloten;​ maar daar op die leeftijd nog de helft van alle vrouwen ongehuwd zijn, is het duidelijk dat de getalsverhouding waarlijk niet de belangrijkste factor is waardoor de huwelijkskans bepaald wordt. Veel belangrijker is de andere zijde van het vrouwenoverschot. Dit is nl. het hoogst in de oudere leeftijdsklasse en vormt daar de grond van de nood van vele weduwen.
  
-Het ligt dus volstrekt niet in laatste instantie aan het vrouwenoverschot,​ dat de ongehuwde vrouwen 33,6% dus 1/3, van alle vrouwen boven de 18 jaar vormen. Een veel geringer percentage vrouwen wel is waar blijft ongehuwd: op 50jarige leeftijd zijn nog slechts 1/7 van alle vrouwen van die leeftijd ongehuwd. [54] Voor de mogelijkheid om in eigen onderhoud te voorzien echter om een levensinhoud gevende arbeid te vinden, heeft men te rekenen met één derde van alle volwassen vrouwen. Daarbij komen, wat de behoefte aan arbeid terwille van levensonderhoud betreft, ook een groot deel van de weduwen, en verder diegenen onder de gehuwde vrouwen die door noodzaak tot loonarbeid gedreven worden.+Het ligt dus volstrekt niet in laatste instantie aan het vrouwenoverschot,​ dat de ongehuwde vrouwen 33,6% dus 1/3, van alle vrouwen boven de 18 jaar vormen. Een veel geringer percentage vrouwen wel is waar blijft ongehuwd: op 50jarige leeftijd zijn nog slechts 1/7 van alle vrouwen van die leeftijd ongehuwd. [20] Voor de mogelijkheid om in eigen onderhoud te voorzien echter om een levensinhoud gevende arbeid te vinden, heeft men te rekenen met één derde van alle volwassen vrouwen. Daarbij komen, wat de behoefte aan arbeid terwille van levensonderhoud betreft, ook een groot deel van de weduwen, en verder diegenen onder de gehuwde vrouwen die door noodzaak tot loonarbeid gedreven worden.
 Loonarbeid Loonarbeid
  
Regel 326: Regel 325:
 Wat komt hiervan in Nederland uit? Lang niet alles. Wat komt hiervan in Nederland uit? Lang niet alles.
  
-De moderne, echte grootindustrie kennen wij hier eerst sedert een halve eeuw. Wat daarvoor bestond, in de niet terug te wensen tijd van de handelsmaatschappij,​ was wèl een industrie die machines gebruikte en arbeidssplitsing kende, maar waaraan men de naam van ‘grootbedrijf’ nog moeilijk geven kan. Een ontaard kleinbedrijf en een armzalige fabrieksindustrie dat was Nederlands nijverheid in de eerste helft van de 19e eeuw. En de arbeidsvoorwaarden waren overeenkomstig daarmee. De toenmalige fabrieksarbeidersbevolking bestond uit ondervoede, gedegenereerde,​ moedeloze en intellectloze zwoegers, die voor een hongerloon in een vunzige, onhygiënische fabriek van de vroege ochtend tot de late avond werkten. Onder hen waren vele vrouwen en kleine kinderen; voor die beiden bestond nog generlei arbeidsbeperking of arbeidsbescherming. Ook deze is in Nederland later dan in de omringende landen tot stand gekomen: van 1874 dateert de ‘kinderwet van Houten’, die verbood kinderen beneden 12 jaar in dienst te nemen of te hebben; van 1889 de Arbeidswet, die loonarbeid van kinderen beneden 12 jaar in het algemeen verbood en die van jeugdige personen en van vrouwen aan beschermende bepalingen onderwierp, en die thans weer is opgelost in de Arbeidswet van 1911 [55], terwijl enige wettelijke regeling van de werktijd van volwassen mannen, in Engeland reeds sedert een halve eeuw ingevoerd, ten onzent nog steeds op zich laat wachten. [56]+De moderne, echte grootindustrie kennen wij hier eerst sedert een halve eeuw. Wat daarvoor bestond, in de niet terug te wensen tijd van de handelsmaatschappij,​ was wèl een industrie die machines gebruikte en arbeidssplitsing kende, maar waaraan men de naam van ‘grootbedrijf’ nog moeilijk geven kan. Een ontaard kleinbedrijf en een armzalige fabrieksindustrie dat was Nederlands nijverheid in de eerste helft van de 19e eeuw. En de arbeidsvoorwaarden waren overeenkomstig daarmee. De toenmalige fabrieksarbeidersbevolking bestond uit ondervoede, gedegenereerde,​ moedeloze en intellectloze zwoegers, die voor een hongerloon in een vunzige, onhygiënische fabriek van de vroege ochtend tot de late avond werkten. Onder hen waren vele vrouwen en kleine kinderen; voor die beiden bestond nog generlei arbeidsbeperking of arbeidsbescherming. Ook deze is in Nederland later dan in de omringende landen tot stand gekomen: van 1874 dateert de ‘kinderwet van Houten’, die verbood kinderen beneden 12 jaar in dienst te nemen of te hebben; van 1889 de Arbeidswet, die loonarbeid van kinderen beneden 12 jaar in het algemeen verbood en die van jeugdige personen en van vrouwen aan beschermende bepalingen onderwierp, en die thans weer is opgelost in de Arbeidswet van 1911 [21], terwijl enige wettelijke regeling van de werktijd van volwassen mannen, in Engeland reeds sedert een halve eeuw ingevoerd, ten onzent nog steeds op zich laat wachten. [22]
  
 Eerst van de tweede helft van de 19e eeuw dateert ten onzent èn de herleving van de industrie, èn de wedergeboorte van de arbeidersklasse. En juist sedert Nederland een bloeiende grootindustrie kent, is het percentage vrouwelijke arbeiders in de nijverheidsbedrijven in bijzonder sterke mate gestegen, ondanks het feit, dat ten aanzien van de vrouw de werkgever aan beperkende bepalingen met betrekking tot werkduur enz. gebonden was, die hij tegenover de volwassen mannelijke arbeider niet behoefde in acht te nemen. Eerst van de tweede helft van de 19e eeuw dateert ten onzent èn de herleving van de industrie, èn de wedergeboorte van de arbeidersklasse. En juist sedert Nederland een bloeiende grootindustrie kent, is het percentage vrouwelijke arbeiders in de nijverheidsbedrijven in bijzonder sterke mate gestegen, ondanks het feit, dat ten aanzien van de vrouw de werkgever aan beperkende bepalingen met betrekking tot werkduur enz. gebonden was, die hij tegenover de volwassen mannelijke arbeider niet behoefde in acht te nemen.
Regel 336: Regel 335:
 De opkomst van de grootindustrie dus heeft voor de vrouwenarbeid belangrijke verschuivingen meegebracht;​ toch zijn althans de percentages van de vrouwenarbeid er niet in die mate door beïnvloed en gewijzigd als men veelal meent. De toestanden van 1913 hebben zich geregeld uit die van 1813 ontwikkeld; slechts drie generaties liggen tussen beide tijdstippen. De grondsamenstelling van de beroepsarbeid van de vrouwen is in vele opzichten dezelfde gebleven. De opkomst van de grootindustrie dus heeft voor de vrouwenarbeid belangrijke verschuivingen meegebracht;​ toch zijn althans de percentages van de vrouwenarbeid er niet in die mate door beïnvloed en gewijzigd als men veelal meent. De toestanden van 1913 hebben zich geregeld uit die van 1813 ontwikkeld; slechts drie generaties liggen tussen beide tijdstippen. De grondsamenstelling van de beroepsarbeid van de vrouwen is in vele opzichten dezelfde gebleven.
  
-In het jaar 1813 was het aantal vrouwen werkzaam in huiselijke diensten even groot als dat in industrie èn handel en verkeer tezamen. En thans nu men algemeen van een ‘dienstbodevraagstuk’ spreekt, nu de industriële productie haar stempel schijnt te drukken op onze gehele tijd nu werken in industrie, handel en verkeer tezamen 170.592 vrouwen en in huiselijke diensten 205.398 vrouwen, dus nog meer! [57] Hier blijkt alweer, hoezeer de algemene voorstellingen van de mensen omtrent eigen tijd bepaald worden door het opvallende van het nieuwe, hoezeer zij vaak onderschatten de overeenkomst met het verleden, hoezeer zij overdrijven in hun mening, dat de eigen tijd geheel iets anders is dan alle voorafgaande.+In het jaar 1813 was het aantal vrouwen werkzaam in huiselijke diensten even groot als dat in industrie èn handel en verkeer tezamen. En thans nu men algemeen van een ‘dienstbodevraagstuk’ spreekt, nu de industriële productie haar stempel schijnt te drukken op onze gehele tijd nu werken in industrie, handel en verkeer tezamen 170.592 vrouwen en in huiselijke diensten 205.398 vrouwen, dus nog meer! [23] Hier blijkt alweer, hoezeer de algemene voorstellingen van de mensen omtrent eigen tijd bepaald worden door het opvallende van het nieuwe, hoezeer zij vaak onderschatten de overeenkomst met het verleden, hoezeer zij overdrijven in hun mening, dat de eigen tijd geheel iets anders is dan alle voorafgaande.
  
-En toch moet men alweer niet op andere wijze eenzijdig zijn. Want de bovengegeven verhouding wordt voor een groot deel hierdoor veroorzaakt,​ dat in de loop van de 19e eeuw het percentage vrouwen in handel en verkeer sterk verminderde tengevolge van het achteruitgaan van de talloze vormen van kleinhandel die het begin van de 19e eeuw kende. In vergelijking tot alle andere vormen van vrouwenarbeid in het algemeen is het percentage van de huiselijke diensten wèl gedaald, hoewel het aantal dienstboden absoluut nog steeds stijgende is. Kwamen nog in 1889 op 100 in beroepen werkzame vrouwen er 44,5 voor rekening van de huiselijke diensten, in 1899 bedroeg dit nog slechts 43,8, en in 1909: 39,7. [58] Omgekeerd steeg van 1889 tot 1909 het percentage van de beroephebbende vrouwen die in de nijverheidsbedrijven werkten, van 18,0 tot 20,0. [59]+En toch moet men alweer niet op andere wijze eenzijdig zijn. Want de bovengegeven verhouding wordt voor een groot deel hierdoor veroorzaakt,​ dat in de loop van de 19e eeuw het percentage vrouwen in handel en verkeer sterk verminderde tengevolge van het achteruitgaan van de talloze vormen van kleinhandel die het begin van de 19e eeuw kende. In vergelijking tot alle andere vormen van vrouwenarbeid in het algemeen is het percentage van de huiselijke diensten wèl gedaald, hoewel het aantal dienstboden absoluut nog steeds stijgende is. Kwamen nog in 1889 op 100 in beroepen werkzame vrouwen er 44,5 voor rekening van de huiselijke diensten, in 1899 bedroeg dit nog slechts 43,8, en in 1909: 39,7. [24] Omgekeerd steeg van 1889 tot 1909 het percentage van de beroephebbende vrouwen die in de nijverheidsbedrijven werkten, van 18,0 tot 20,0. [25]
  
 M.a.w. hoewel men zich de veranderingen,​ die van 1813 tot 1913 in de soorten van vrouwenarbeid hebben plaats gehad, niet als een algehele omzetting moet denken, is er toch wel waar te nemen een betrekkelijke toeneming van industriële en een betrekkelijke afneming van dienstboden arbeid. M.a.w. hoewel men zich de veranderingen,​ die van 1813 tot 1913 in de soorten van vrouwenarbeid hebben plaats gehad, niet als een algehele omzetting moet denken, is er toch wel waar te nemen een betrekkelijke toeneming van industriële en een betrekkelijke afneming van dienstboden arbeid.
  
-Een gelijksoortig verschijnsel zien wij met betrekking tot het aantal vrouwen in het algemeen, dat beroepsarbeid verricht. Ook op dit punt leeft men veelal in de mening, dat er in de laatste tientallen van jaar een enorme toeneming is geweest. Dit ligt behalve aan het overschatten van de veranderingen van eigen tijdvak mede eraan, dat deze zich inderdaad hééft voorgedaan in de hogere burgerklassen,​ terwijl echter de vrouwenarbeid in de arbeidersklasse en de kleine burgerij reeds sinds eeuwen zeer veelvuldig was. Volgens de beroepstelling van 1849 oefende ruim 21% van de vrouwelijke bevolking (de kinderen eronder begrepen) een beroep uit, in 1859 waren het 18%; in 1889 slechts 15,4%; maar van toen af stijgt het gestadig tot 10,18% in 1899 en 18,3% in 1909. [60]+Een gelijksoortig verschijnsel zien wij met betrekking tot het aantal vrouwen in het algemeen, dat beroepsarbeid verricht. Ook op dit punt leeft men veelal in de mening, dat er in de laatste tientallen van jaar een enorme toeneming is geweest. Dit ligt behalve aan het overschatten van de veranderingen van eigen tijdvak mede eraan, dat deze zich inderdaad hééft voorgedaan in de hogere burgerklassen,​ terwijl echter de vrouwenarbeid in de arbeidersklasse en de kleine burgerij reeds sinds eeuwen zeer veelvuldig was. Volgens de beroepstelling van 1849 oefende ruim 21% van de vrouwelijke bevolking (de kinderen eronder begrepen) een beroep uit, in 1859 waren het 18%; in 1889 slechts 15,4%; maar van toen af stijgt het gestadig tot 10,18% in 1899 en 18,3% in 1909. [26]
  
 Er is dus in de laatste tientallen van jaar een stijging, hoewel niet zo groot als men veelal meent. Belangrijker echter is de vraag van welke vrouwen de beroepsarbeid gestegen is. Er is dus in de laatste tientallen van jaar een stijging, hoewel niet zo groot als men veelal meent. Belangrijker echter is de vraag van welke vrouwen de beroepsarbeid gestegen is.
Regel 350: Regel 349:
 De sterke vermindering van de kinderarbeid is niet zozeer het direct gevolg van economische veranderingen als wel van de sociale wetgeving die kinderarbeid verbood. Toch is deze laatste niet buiten verband te denken met de economische en sociale stromingen van de laatste halve eeuw, die werkten in de richting, dat alleen de tot arbeid in staat zijnde daaraan zouden deelnemen, dat de zwakken tegen overmatige arbeid beschermd zouden worden. Zo is de afneming van kinderarbeid wel degelijk een van de verschijnselen,​ die wijzen op een overgaan van de beroepsarbeid van de zwakken op de sterkeren. De sterke vermindering van de kinderarbeid is niet zozeer het direct gevolg van economische veranderingen als wel van de sociale wetgeving die kinderarbeid verbood. Toch is deze laatste niet buiten verband te denken met de economische en sociale stromingen van de laatste halve eeuw, die werkten in de richting, dat alleen de tot arbeid in staat zijnde daaraan zouden deelnemen, dat de zwakken tegen overmatige arbeid beschermd zouden worden. Zo is de afneming van kinderarbeid wel degelijk een van de verschijnselen,​ die wijzen op een overgaan van de beroepsarbeid van de zwakken op de sterkeren.
  
-De daling van de arbeid van de gehuwde vrouwen is een speciaal Nederlands verschijnsel. In Duitsland neemt men het omgekeerde waar: een voortdurende stijging, in Engeland een stijging, die in de laatste tijd tot stilstand is gekomen. Ten onzent waren in 1889 van alle beroepsarbeidsters 25,1% gehuwd, in 1899 22,5%, in 1909 23,3%. [61] Dit laatste cijfer lijkt een stijging aan te geven. Toch komt die uitsluitend voor rekening van een enorme ‘toeneming’ van de arbeid van de gehuwde vrouwen in de landbouw, terwijl het aantal ongehuwde arbeidsters in de landbouw nagenoeg gelijk bleef; toeneming die samenhangt met het thans meetellen als ‘beroep uitoefenend’ van de gehuwde boerin, die in eigen bedrijf of in seizoenwerk landarbeid verricht; terwijl de verslagen van de staatscommissie voor de landbouw zelfs meedelen, dat bijna over geheel Nederland de landarbeid van de gehuwde vrouw in de laatste jaar is verminderd; een gevolg van de toegenomen welstand van de landarbeidersbevolking. [62]+De daling van de arbeid van de gehuwde vrouwen is een speciaal Nederlands verschijnsel. In Duitsland neemt men het omgekeerde waar: een voortdurende stijging, in Engeland een stijging, die in de laatste tijd tot stilstand is gekomen. Ten onzent waren in 1889 van alle beroepsarbeidsters 25,1% gehuwd, in 1899 22,5%, in 1909 23,3%. [27] Dit laatste cijfer lijkt een stijging aan te geven. Toch komt die uitsluitend voor rekening van een enorme ‘toeneming’ van de arbeid van de gehuwde vrouwen in de landbouw, terwijl het aantal ongehuwde arbeidsters in de landbouw nagenoeg gelijk bleef; toeneming die samenhangt met het thans meetellen als ‘beroep uitoefenend’ van de gehuwde boerin, die in eigen bedrijf of in seizoenwerk landarbeid verricht; terwijl de verslagen van de staatscommissie voor de landbouw zelfs meedelen, dat bijna over geheel Nederland de landarbeid van de gehuwde vrouw in de laatste jaar is verminderd; een gevolg van de toegenomen welstand van de landarbeidersbevolking. [28]
  
-De stijging van de vrouwenarbeid sinds 1889 komt dus geheel voor rekening van de volwassen ongehuwde vrouw. Nog tussen 1899 en 1909 steeg haar arbeid in alle leeftijdsgroepen boven de 18 jaar. En, terwijl in 1899 wel in de leeftijdsgroepen beneden 35 jaar het aantal beroepuitoefenende ongehuwde vrouwen het aantal beroepsloze overtrof, maar in de leeftijdsgroep van 36-50 jaren nog de beroepsloze ongehuwde vrouwen de meerderheid hadden, vormen thans ook in die groep de beroepuitoefenende vrouwen 54,5%, en overtreft dus over de gehele linie van de ongehuwde vrouwen tussen 18 en 50 jaar het aantal beroepuitoefenende het aantal beroepslozen. [63]+De stijging van de vrouwenarbeid sinds 1889 komt dus geheel voor rekening van de volwassen ongehuwde vrouw. Nog tussen 1899 en 1909 steeg haar arbeid in alle leeftijdsgroepen boven de 18 jaar. En, terwijl in 1899 wel in de leeftijdsgroepen beneden 35 jaar het aantal beroepuitoefenende ongehuwde vrouwen het aantal beroepsloze overtrof, maar in de leeftijdsgroep van 36-50 jaren nog de beroepsloze ongehuwde vrouwen de meerderheid hadden, vormen thans ook in die groep de beroepuitoefenende vrouwen 54,5%, en overtreft dus over de gehele linie van de ongehuwde vrouwen tussen 18 en 50 jaar het aantal beroepuitoefenende het aantal beroepslozen. [29]
  
 Wat de personen van de vrouwen, die aan de beroepsarbeid deelnemen, betreft, is er dus in de tweede helft van de 19e eeuw een merkbare verbetering te constateren. Wat de personen van de vrouwen, die aan de beroepsarbeid deelnemen, betreft, is er dus in de tweede helft van de 19e eeuw een merkbare verbetering te constateren.
Regel 374: Regel 373:
 In zoverre is dus het vraagstuk van de arbeid van de gehuwde vrouw het centrale punt in het vrouwenarbeidsvraagstuk. In zoverre is dus het vraagstuk van de arbeid van de gehuwde vrouw het centrale punt in het vrouwenarbeidsvraagstuk.
  
-De feitelijke stand van dien arbeid is op het ogenblik in hoofdzaak aldus: in de landbouw vormen de gehuwde vrouwen een groot percentage van de arbeidsters;​ in het kleinbedrijf zijn de gehuwde vrouwen en vooral de weduwen talrijk vertegenwoordigd,​ in de fabrieksindustrie zijn zij betrekkelijk schaars: terwijl in het algemeen de gehuwde vrouwen 23,3% van alle beroepsarbeidsters vormen [64], is van het vrouwelijke fabriekspersoneel slechts 9,02% gehuwd, en het gehele aantal gehuwde fabrieksarbeidsters bedraagt slechts 5.470 [65]; in de huisindustrie zijn zij zeer talrijk, en wel vooral in de laagste, minst vakkennis en opleiding verlangende takken van huisindustrie,​ zoals erwten lezen, garnalenpellen enz.; zeer veelvuldig is verder de arbeid van gehuwde vrouwen als werkvrouw, als strijkster, in het kort als losse arbeidster die niet geregeld iedere dag haar gezin behoeft te verlaten; tenslotte zijn er enkele gehuwde vrouwen in hogere beroepen als onderwijzeres,​ arts, toneelspeelster enz. werkzaam.+De feitelijke stand van dien arbeid is op het ogenblik in hoofdzaak aldus: in de landbouw vormen de gehuwde vrouwen een groot percentage van de arbeidsters;​ in het kleinbedrijf zijn de gehuwde vrouwen en vooral de weduwen talrijk vertegenwoordigd,​ in de fabrieksindustrie zijn zij betrekkelijk schaars: terwijl in het algemeen de gehuwde vrouwen 23,3% van alle beroepsarbeidsters vormen [30], is van het vrouwelijke fabriekspersoneel slechts 9,02% gehuwd, en het gehele aantal gehuwde fabrieksarbeidsters bedraagt slechts 5.470 [31]; in de huisindustrie zijn zij zeer talrijk, en wel vooral in de laagste, minst vakkennis en opleiding verlangende takken van huisindustrie,​ zoals erwten lezen, garnalenpellen enz.; zeer veelvuldig is verder de arbeid van gehuwde vrouwen als werkvrouw, als strijkster, in het kort als losse arbeidster die niet geregeld iedere dag haar gezin behoeft te verlaten; tenslotte zijn er enkele gehuwde vrouwen in hogere beroepen als onderwijzeres,​ arts, toneelspeelster enz. werkzaam.
  
 Het is bij de zowel in Nederland als in andere landen gehouden enquêtes genoegzaam gebleken, dat de enkele vrouwen in de hogere beroepen daargelaten de gehuwde vrouwen niet anders dan door bitteren nood gedreven tot beroepsarbeid komen. Evenzeer staat het vast dat alweer uitzonderingen daargelaten haar arbeid noodlottig is voor het gezin, zowel wanneer het is arbeid buitenshuis waarbij de kinderen bij gebrek aan crèches veelal alleen worden gelaten of aan een buurvrouw toevertrouwd,​ als huisindustriële arbeid, met al de slopende gevolgen van onhygiënische vervuilde woningen, afgewerkte moeders, kinderen die vóór en na schooltijd mee moeten werken om een dragelijk loon te helpen bereiken, enz. betrekkelijk het gunstigst is nog de toestand van de gehuwde landarbeidster,​ daar zij veelal haar kinderen mee kan nemen naar het veld. Véél gunstiger zijn de verhoudingen in het kleinbedrijf en in het eigen bedrijfje in de landbouw, hoe dikwijls ook daar de huisvrouw — tevens producente — feitelijk overwerkt wordt. Het is bij de zowel in Nederland als in andere landen gehouden enquêtes genoegzaam gebleken, dat de enkele vrouwen in de hogere beroepen daargelaten de gehuwde vrouwen niet anders dan door bitteren nood gedreven tot beroepsarbeid komen. Evenzeer staat het vast dat alweer uitzonderingen daargelaten haar arbeid noodlottig is voor het gezin, zowel wanneer het is arbeid buitenshuis waarbij de kinderen bij gebrek aan crèches veelal alleen worden gelaten of aan een buurvrouw toevertrouwd,​ als huisindustriële arbeid, met al de slopende gevolgen van onhygiënische vervuilde woningen, afgewerkte moeders, kinderen die vóór en na schooltijd mee moeten werken om een dragelijk loon te helpen bereiken, enz. betrekkelijk het gunstigst is nog de toestand van de gehuwde landarbeidster,​ daar zij veelal haar kinderen mee kan nemen naar het veld. Véél gunstiger zijn de verhoudingen in het kleinbedrijf en in het eigen bedrijfje in de landbouw, hoe dikwijls ook daar de huisvrouw — tevens producente — feitelijk overwerkt wordt.
Regel 380: Regel 379:
 Het vraagstuk van de arbeid van de gehuwde vrouw is dus in onze dagen enerzijds het vraagstuk, hoe de ellende die de tegenwoordige arbeid van getrouwde vrouwen meebrengt, te verzachten, anderzijds is het het ruimere vraagstuk, hoe de arbeid van de gehuwde vrouw ware te vormen zó dat het gehele arbeidspeil van de vrouw zou stijgen. Het vraagstuk van de arbeid van de gehuwde vrouw is dus in onze dagen enerzijds het vraagstuk, hoe de ellende die de tegenwoordige arbeid van getrouwde vrouwen meebrengt, te verzachten, anderzijds is het het ruimere vraagstuk, hoe de arbeid van de gehuwde vrouw ware te vormen zó dat het gehele arbeidspeil van de vrouw zou stijgen.
  
-Wat het eerste betreft, komen hier voorlopig meest in aanmerking maatregelen van sociale hulp, als daar zijn crèches en tehuizen voor schoolgaande kinderen, en wettelijke maatregelen zoals bescherming van zwangere kraamvrouwen tegen overmatige arbeid, mits onder vergoeding van de loonderving door een moederschapsrente [66] en zoals verder wettelijke regeling van de huisindustrie [67] en andere algemene maatregelen van arbeidersbescherming+Wat het eerste betreft, komen hier voorlopig meest in aanmerking maatregelen van sociale hulp, als daar zijn crèches en tehuizen voor schoolgaande kinderen, en wettelijke maatregelen zoals bescherming van zwangere kraamvrouwen tegen overmatige arbeid, mits onder vergoeding van de loonderving door een moederschapsrente [32] en zoals verder wettelijke regeling van de huisindustrie [33] en andere algemene maatregelen van arbeidersbescherming
  
 Wanneer hiertegen soms wordt aangevoerd, dat verzachting van de gevolgen van beroepsarbeid van de moeder die arbeid zou in de hand werken, dan wordt daarbij vergeten, dat het nooit nadelig kan zijn om zorg te dragen, dat de volgende generatie gezond en ongedegenereerd en onverwaarloosd opgroeien! En dat verder de feitelijke en gevoelsnadelen van de arbeid buitenshuis voor de moeder ondanks al deze maatregelen waarlijk schrijnend genoeg blijven, om te verhinderen,​ dat zij anders dan bij zeer dringende noodzaak tot die arbeid grijpen zou. Wanneer hiertegen soms wordt aangevoerd, dat verzachting van de gevolgen van beroepsarbeid van de moeder die arbeid zou in de hand werken, dan wordt daarbij vergeten, dat het nooit nadelig kan zijn om zorg te dragen, dat de volgende generatie gezond en ongedegenereerd en onverwaarloosd opgroeien! En dat verder de feitelijke en gevoelsnadelen van de arbeid buitenshuis voor de moeder ondanks al deze maatregelen waarlijk schrijnend genoeg blijven, om te verhinderen,​ dat zij anders dan bij zeer dringende noodzaak tot die arbeid grijpen zou.
Regel 442: Regel 441:
 In dit licht zijn het feit, dat in de hogere bourgeoisie tegenwoordig zoveel mannen en vrouwen ongehuwd blijven, en de talrijke verlovingsconflicten onzer dagen de droevige, maar ten slotte te aanvaarden keerzijde van dit dieper, waarachtiger en ernstiger gevoelsleven. In dit licht is het vragen van de vrouwen om volledige gelijkstelling niet de man in de rechten over haar kinderen, geen vraag om een ‘recht’,​ maar een terugkeer tot het meest elementaire bewustzijn van de inniger samenhang van het kind met de moeder dan met de vader bewustzijn, dat alleen door de invloed van de vele eeuwen van patriarchaat was verloren gegaan. In dit licht zijn het feit, dat in de hogere bourgeoisie tegenwoordig zoveel mannen en vrouwen ongehuwd blijven, en de talrijke verlovingsconflicten onzer dagen de droevige, maar ten slotte te aanvaarden keerzijde van dit dieper, waarachtiger en ernstiger gevoelsleven. In dit licht is het vragen van de vrouwen om volledige gelijkstelling niet de man in de rechten over haar kinderen, geen vraag om een ‘recht’,​ maar een terugkeer tot het meest elementaire bewustzijn van de inniger samenhang van het kind met de moeder dan met de vader bewustzijn, dat alleen door de invloed van de vele eeuwen van patriarchaat was verloren gegaan.
  
-Want de maatschappelijke opvattingen van onze tijd staan nog enigszins, en ons recht staat nog voor een groot deel, in het teken van de patriarchale gezinsorganisatie,​ waarin vrouw en kinderen de ondergeschikten van de man en vader, van het ‘gezinshoofd’ zijn. Het meest onnatuurlijke hiervan de kinderen in de vaderlijke macht in plaats van in de moederlijke zorg [68] berust, evenals de gehele rechtsverhouding tussen man en vrouw, op de gedachte of juister het gevoel dat de man is degene die het gezin onderhoudt, die deel is van de maatschappij,​ die doorzicht heeft en inzicht in de belangen van de gemeenschap.+Want de maatschappelijke opvattingen van onze tijd staan nog enigszins, en ons recht staat nog voor een groot deel, in het teken van de patriarchale gezinsorganisatie,​ waarin vrouw en kinderen de ondergeschikten van de man en vader, van het ‘gezinshoofd’ zijn. Het meest onnatuurlijke hiervan de kinderen in de vaderlijke macht in plaats van in de moederlijke zorg [34] berust, evenals de gehele rechtsverhouding tussen man en vrouw, op de gedachte of juister het gevoel dat de man is degene die het gezin onderhoudt, die deel is van de maatschappij,​ die doorzicht heeft en inzicht in de belangen van de gemeenschap.
  
 Op al deze punten beginnen de oude pijlers los te laten. Minder en minder is de moeder degene, die haar kinderen in de geest van haar heer en meester opvoedt. Integendeel:​ de moeders beginnen zich ook in kringen die allerminst verband houden met het theoretische feminisme zeer positief te uiten als de eigenlijke opvoedsters,​ de eigenlijk begrijpende voor haar kinderen. Na lange eeuwen van min of meer duidelijk patriarchaat begint er weer iets van een ‘moederrecht’ gevoeld te worden. Op al deze punten beginnen de oude pijlers los te laten. Minder en minder is de moeder degene, die haar kinderen in de geest van haar heer en meester opvoedt. Integendeel:​ de moeders beginnen zich ook in kringen die allerminst verband houden met het theoretische feminisme zeer positief te uiten als de eigenlijke opvoedsters,​ de eigenlijk begrijpende voor haar kinderen. Na lange eeuwen van min of meer duidelijk patriarchaat begint er weer iets van een ‘moederrecht’ gevoeld te worden.
Regel 459: Regel 458:
 Iedere wijziging aan de lichtzijden van de cultuur openbaart zich ook aan haar keerzijde. Hoe spiegelde zich de veranderde plaats van de vrouw in criminaliteit en onzedelijkheid?​ Welke uitwerkingen had hier de toenemende beroepsarbeid van de vrouw en haar toenemende invloed op de maatschappelijke en zedelijke opvattingen?​ Iedere wijziging aan de lichtzijden van de cultuur openbaart zich ook aan haar keerzijde. Hoe spiegelde zich de veranderde plaats van de vrouw in criminaliteit en onzedelijkheid?​ Welke uitwerkingen had hier de toenemende beroepsarbeid van de vrouw en haar toenemende invloed op de maatschappelijke en zedelijke opvattingen?​
  
-In haar criminaliteit kwam géén stijging, ondanks de vroeger uitgesproken verwachtingen,​ dat het grote verschil tussen mannelijke en vrouwelijke criminaliteit zou verminderen. Haar criminaliteit zou toenemen, bij meerdere aandeel van de vrouw in de maatschappij daarbuiten. Omstreeks dezelfde jaren (1889-1909) dat het percentage beroepuitoefenende vrouwen van 15,5% tot 18,3% [69] steeg, daalde het percentage dat de criminele vrouwen onder alle misdadigers vormen, met lichte schommelingen van 10,4% tot 8,4% [70]; wèl een aanwijzing, dat de zo zeer geringe criminaliteit van de vrouw in verhouding tot die van de man hoofdzakelijk op andere oorzaken berust dan haar rustiger leven in het gezin, dat met toeneming van vrouwenarbeid géén stijging van vrouwencriminaliteit te verwachten is, en in het algemeen, dat de loop van de criminaliteit niet alleen door maatschappelijke factoren bepaald wordt.+In haar criminaliteit kwam géén stijging, ondanks de vroeger uitgesproken verwachtingen,​ dat het grote verschil tussen mannelijke en vrouwelijke criminaliteit zou verminderen. Haar criminaliteit zou toenemen, bij meerdere aandeel van de vrouw in de maatschappij daarbuiten. Omstreeks dezelfde jaren (1889-1909) dat het percentage beroepuitoefenende vrouwen van 15,5% tot 18,3% [35] steeg, daalde het percentage dat de criminele vrouwen onder alle misdadigers vormen, met lichte schommelingen van 10,4% tot 8,4% [36]; wèl een aanwijzing, dat de zo zeer geringe criminaliteit van de vrouw in verhouding tot die van de man hoofdzakelijk op andere oorzaken berust dan haar rustiger leven in het gezin, dat met toeneming van vrouwenarbeid géén stijging van vrouwencriminaliteit te verwachten is, en in het algemeen, dat de loop van de criminaliteit niet alleen door maatschappelijke factoren bepaald wordt.
  
 Het vraagstuk zelf van de vrouwelijke criminaliteit,​ van de oorzaken en het karakter daarvan, van de misdrijven waaraan zij zich méér, en die waaraan zij zich minder schuldig maken dan mannen, van het verband tussen misdrijf en prostitutie,​ van de biologische en sociale factoren waardoor de vrouwelijke criminaliteit bepaald wordt dat alles ligt hier buiten ons bestek. Maar wèl is het voor de tegenstelling 1813-1913 tekenend, dat dit alles thans tot het vraagstuk van de vrouwelijke misdadigheid behoort; dat in de plaats van het bijna uitsluitend afschrikkend werkende, maar tegelijk verbitterende en ruwmakende strafstelsel van het begin van de 19e eeuw is getreden een wetenschappelijk onderzoeken van de oorzaken van de criminaliteit en van de middelen om haar te voorkómen of te verzachten, dat naast de straffen de veiligheidsmaatregelen en de opvoedingsmaatregel zijn getreden, en het strafstelsel zelf een iets meer voorbehoedend karakter heeft gekregen; dat in het algemeen het begrip van de menswaardigheid ook van de misdadige mens in de laatste eeuw sterk is verdiept. Het vraagstuk zelf van de vrouwelijke criminaliteit,​ van de oorzaken en het karakter daarvan, van de misdrijven waaraan zij zich méér, en die waaraan zij zich minder schuldig maken dan mannen, van het verband tussen misdrijf en prostitutie,​ van de biologische en sociale factoren waardoor de vrouwelijke criminaliteit bepaald wordt dat alles ligt hier buiten ons bestek. Maar wèl is het voor de tegenstelling 1813-1913 tekenend, dat dit alles thans tot het vraagstuk van de vrouwelijke misdadigheid behoort; dat in de plaats van het bijna uitsluitend afschrikkend werkende, maar tegelijk verbitterende en ruwmakende strafstelsel van het begin van de 19e eeuw is getreden een wetenschappelijk onderzoeken van de oorzaken van de criminaliteit en van de middelen om haar te voorkómen of te verzachten, dat naast de straffen de veiligheidsmaatregelen en de opvoedingsmaatregel zijn getreden, en het strafstelsel zelf een iets meer voorbehoedend karakter heeft gekregen; dat in het algemeen het begrip van de menswaardigheid ook van de misdadige mens in de laatste eeuw sterk is verdiept.
Regel 467: Regel 466:
 Op enkele uitzonderingen na men denke aan de ‘rauenforderungen zur deutschen Strafrechtsreformen’ enige wetenschappelijke opposities tegen Lombroso’s theorieën over vrouwelijke misdadigheid heeft zich echter de georganiseerde vrouwenbeweging tamelijk weinig met strafrechtsvraagstukken,​ ook niet met die welke meer bepaald de vrouwelijke criminaliteit betreffen, beziggehouden. Begrijpelijkerwijze,​ omdat de belangrijkste wijzigingen op dit gebied door de algemene wijzigingen in de opvattingen omtrent criminaliteit en straf zijn meegebracht,​ en het vraagstuk van de bijzondere aard van de vrouwelijke criminaliteit zelf en de oorzaken daarvan (wel een vraagstuk, dat als onderdeel van het wetenschappelijk vrouwenvraagstuk van groot belang is) niet zo wijde kringen van mensen raakt, dat het tot nog toe de vrouwenbeweging grote aandacht kon trekken. Daarentegen heeft de georganiseerde vrouwenbeweging haar eerste dagen af zich de vraagstukken van de openbare zedelijkheid aangetrokken,​ ja soms die vooropgezet in de oplossing die een maatschappij hiervan gaf een symbool ziende van de minachting of hoogachting die maatschappij voor de vrouw gevoelde, en in de dubbele moraal, zoals die wettelijk gehuldigd was in de reglementering van de prostitutie en het verbod van onderzoek het vaderschap, en maatschappelijk nog veel diepere sporen naliet, een teken van een nog bestaande ‘slavernij van de vrouw.’ Op enkele uitzonderingen na men denke aan de ‘rauenforderungen zur deutschen Strafrechtsreformen’ enige wetenschappelijke opposities tegen Lombroso’s theorieën over vrouwelijke misdadigheid heeft zich echter de georganiseerde vrouwenbeweging tamelijk weinig met strafrechtsvraagstukken,​ ook niet met die welke meer bepaald de vrouwelijke criminaliteit betreffen, beziggehouden. Begrijpelijkerwijze,​ omdat de belangrijkste wijzigingen op dit gebied door de algemene wijzigingen in de opvattingen omtrent criminaliteit en straf zijn meegebracht,​ en het vraagstuk van de bijzondere aard van de vrouwelijke criminaliteit zelf en de oorzaken daarvan (wel een vraagstuk, dat als onderdeel van het wetenschappelijk vrouwenvraagstuk van groot belang is) niet zo wijde kringen van mensen raakt, dat het tot nog toe de vrouwenbeweging grote aandacht kon trekken. Daarentegen heeft de georganiseerde vrouwenbeweging haar eerste dagen af zich de vraagstukken van de openbare zedelijkheid aangetrokken,​ ja soms die vooropgezet in de oplossing die een maatschappij hiervan gaf een symbool ziende van de minachting of hoogachting die maatschappij voor de vrouw gevoelde, en in de dubbele moraal, zoals die wettelijk gehuldigd was in de reglementering van de prostitutie en het verbod van onderzoek het vaderschap, en maatschappelijk nog veel diepere sporen naliet, een teken van een nog bestaande ‘slavernij van de vrouw.’
  
-Sedert zijn ten onzent de beide wettelijke toepassingen dubbele moraal verdwenen met uitzondering van beperkt karakter van de verplichting van de natuurlijke vader. [71]+Sedert zijn ten onzent de beide wettelijke toepassingen dubbele moraal verdwenen met uitzondering van beperkt karakter van de verplichting van de natuurlijke vader. [37]
  
 De geschiedenis van de reglementering beslaat ten onzent juist de 19e eeuw en het begin van de 20ste. Zij werd door de Franse ambtenaren ingevoerd, en na hun vertrek langzamerhand door de meeste grotere gemeenten ingesteld, vooral tussen het jaar 1850 en 1875; destijds was de opinie van de medici bijna unaniem vóór de reglementering. De tegenstroming van kerkelijke, medische en feministische zijde, begint in het midden van de eeuw, maar wordt eerst sterk omstreeks 1880. Van daar t dateert dan ook het langzame afschaffen van de reglementering,​ al of niet tevens met bordeelverbod,​ door bijna alle gemeenten, ten slotte definitief en voor het gehele rijk beslist door de wet tot bestrijding van de zedeloosheid van 1911. Ook in de wetenschappelijk-medische wereld is, na tientallen van jaar van strijd, de mening gekeerd: op het laatste internationale medische congres te Londen werd het vraagstuk van verschillende zijden besproken, maar het stelsel van de reglementering door géén medicus meer verdedigd. De geschiedenis van de reglementering beslaat ten onzent juist de 19e eeuw en het begin van de 20ste. Zij werd door de Franse ambtenaren ingevoerd, en na hun vertrek langzamerhand door de meeste grotere gemeenten ingesteld, vooral tussen het jaar 1850 en 1875; destijds was de opinie van de medici bijna unaniem vóór de reglementering. De tegenstroming van kerkelijke, medische en feministische zijde, begint in het midden van de eeuw, maar wordt eerst sterk omstreeks 1880. Van daar t dateert dan ook het langzame afschaffen van de reglementering,​ al of niet tevens met bordeelverbod,​ door bijna alle gemeenten, ten slotte definitief en voor het gehele rijk beslist door de wet tot bestrijding van de zedeloosheid van 1911. Ook in de wetenschappelijk-medische wereld is, na tientallen van jaar van strijd, de mening gekeerd: op het laatste internationale medische congres te Londen werd het vraagstuk van verschillende zijden besproken, maar het stelsel van de reglementering door géén medicus meer verdedigd.
Regel 477: Regel 476:
 Naast de wettelijke regeling, naast het praktisch maatschappelijke reddings- en voorkomingswerk,​ stond en staat de algemene theoretische strijd tegen opvattingen,​ in vele landen nog wettelijk gesanctioneerd,​ en ook daar waar dat niet meer het geval is, zich nog in tal van feiten beoordelingen uitende. Van kerkelijke zijde richtte zich daarbij de strijd in hoofdzaak tegen de zonde, van feministische zijde tegen de man “who has taken my sister, Woman, and thrust her out into the streets,” zoals de aanklacht in de fijne parabel van Olive Schreiner luidt maar zoals daarin het redden en opheffen treedt in de plaats van de beschuldiging,​ zo is ook in de vrouwenbeweging de felle aanklacht verdiept tot wetenschappelijke studie en maatschappelijke hulp ten deze, waardoor ook de theoretische strijd langzamerhand een andere tint heeft gekregen; waarmee natuurlijk niet gezegd is, dat niet zeer dikwijls nog een felle aanklacht tegen eenzijdig mannenbelang behartigende en vrouwengevoel niet achtende wetgeving, rechtspraak of maatschappelijke praktijk zou nodig zijn. Naast de wettelijke regeling, naast het praktisch maatschappelijke reddings- en voorkomingswerk,​ stond en staat de algemene theoretische strijd tegen opvattingen,​ in vele landen nog wettelijk gesanctioneerd,​ en ook daar waar dat niet meer het geval is, zich nog in tal van feiten beoordelingen uitende. Van kerkelijke zijde richtte zich daarbij de strijd in hoofdzaak tegen de zonde, van feministische zijde tegen de man “who has taken my sister, Woman, and thrust her out into the streets,” zoals de aanklacht in de fijne parabel van Olive Schreiner luidt maar zoals daarin het redden en opheffen treedt in de plaats van de beschuldiging,​ zo is ook in de vrouwenbeweging de felle aanklacht verdiept tot wetenschappelijke studie en maatschappelijke hulp ten deze, waardoor ook de theoretische strijd langzamerhand een andere tint heeft gekregen; waarmee natuurlijk niet gezegd is, dat niet zeer dikwijls nog een felle aanklacht tegen eenzijdig mannenbelang behartigende en vrouwengevoel niet achtende wetgeving, rechtspraak of maatschappelijke praktijk zou nodig zijn.
  
-In hoeverre er met dit alles feitelijke, statistisch waarneembare wijzigingen hebben tred gehouden, is heel moeilijk te benaderen. Over het aantal prostituees zijn voor geen enkele tijd nauwkeurige gegevens voorhanden. Het aantal onwettige geboorten daarentegen is in de loop van de 19e eeuw sterk dalende geweest (het verminderde regelmatig van 4,38% van alle geboren jongens en 5,03% van alle geboren meisjes in 1840-49 tot 2,34% van de jongens en 2,34% van de meisjes in 1900- 09) [72]; en dit verschijnsel,​ hoewel op zichzelf geen absolute maatstaf voor de stijging van de moraliteit is in het algemeen toch zeker als gunstig te begroeten.+In hoeverre er met dit alles feitelijke, statistisch waarneembare wijzigingen hebben tred gehouden, is heel moeilijk te benaderen. Over het aantal prostituees zijn voor geen enkele tijd nauwkeurige gegevens voorhanden. Het aantal onwettige geboorten daarentegen is in de loop van de 19e eeuw sterk dalende geweest (het verminderde regelmatig van 4,38% van alle geboren jongens en 5,03% van alle geboren meisjes in 1840-49 tot 2,34% van de jongens en 2,34% van de meisjes in 1900- 09) [38]; en dit verschijnsel,​ hoewel op zichzelf geen absolute maatstaf voor de stijging van de moraliteit is in het algemeen toch zeker als gunstig te begroeten.
  
 Wat er op dit gehele gebied veranderd en veranderende is, het moge in zijn maatschappelijke uitingen nog het best waarneembaar zijn, betekent in laatste instantie innerlijke wijzigingen in de verhouding van man en vrouw; betekent een zelfstandig worden van vrouwengevoel en de eisen daarvan. Wat er op dit gehele gebied veranderd en veranderende is, het moge in zijn maatschappelijke uitingen nog het best waarneembaar zijn, betekent in laatste instantie innerlijke wijzigingen in de verhouding van man en vrouw; betekent een zelfstandig worden van vrouwengevoel en de eisen daarvan.
Regel 543: Regel 542:
 De academische studie van vrouwen loopt vanzelf op drie dingen uit: de vraag naar het bekleden van de beroepen waartoe zij voor mannen het recht geeft; zelfstandig wetenschappelijk werk van een deel van de gestudeerde vrouwen; meer delen in het wetenschappelijk en geestelijk leven onze dagen door de meesten. Alle drie gevolgen hebben af en toe oppositie gevonden. De academische studie van vrouwen loopt vanzelf op drie dingen uit: de vraag naar het bekleden van de beroepen waartoe zij voor mannen het recht geeft; zelfstandig wetenschappelijk werk van een deel van de gestudeerde vrouwen; meer delen in het wetenschappelijk en geestelijk leven onze dagen door de meesten. Alle drie gevolgen hebben af en toe oppositie gevonden.
  
-Daar zijn ten eerste de hogere beroepen. Nu zij vooropgesteld,​ dat de statistisch zo sterke stijging van de vrouwen in de hogere beroepen slechts voor een klein deel voor rekening van de Universitaire studie komt. Want de allersterkste stijging vinden we wel in het onderwijs in het algemeen, waarvan het lager onderwijs toch het grootste contingent vormt. In 1813 vonden we daar de vrouwen uitsluitend in de laagste rangen. Nog in 1849 vinden we bij het onderwijs betrokken 1.728 vrouwen tegen 7.069 mannen; bij iedere verdere beroepstelling stijgen de cijfers van beiden sterk, maar die van de vrouwen het sterkst, totdat we in 1909 vinden: 20.020 vrouwen tegen 21.422 mannen [73]; m.a.w. hoewel óók het aantal mannen in het onderwijs sterk toenam, hoewel er dus van een verdringing van de mannen geen sprake is, zijn de vrouwen nu bijna in aantal aan hen gelijk geworden. Terwijl tevens de kwalitatieve stijging een grote was ten eerste om de algemene verbetering van het onderwijs, ten tweede om het meer en meer vervullen ook van het Ieraarsambt aan burgerscholen en gymnasia door vrouwen een, gezien het grote aantal meisjesleerlingen aldaar, zeker heel wenselijk verschijnsel.+Daar zijn ten eerste de hogere beroepen. Nu zij vooropgesteld,​ dat de statistisch zo sterke stijging van de vrouwen in de hogere beroepen slechts voor een klein deel voor rekening van de Universitaire studie komt. Want de allersterkste stijging vinden we wel in het onderwijs in het algemeen, waarvan het lager onderwijs toch het grootste contingent vormt. In 1813 vonden we daar de vrouwen uitsluitend in de laagste rangen. Nog in 1849 vinden we bij het onderwijs betrokken 1.728 vrouwen tegen 7.069 mannen; bij iedere verdere beroepstelling stijgen de cijfers van beiden sterk, maar die van de vrouwen het sterkst, totdat we in 1909 vinden: 20.020 vrouwen tegen 21.422 mannen [39]; m.a.w. hoewel óók het aantal mannen in het onderwijs sterk toenam, hoewel er dus van een verdringing van de mannen geen sprake is, zijn de vrouwen nu bijna in aantal aan hen gelijk geworden. Terwijl tevens de kwalitatieve stijging een grote was ten eerste om de algemene verbetering van het onderwijs, ten tweede om het meer en meer vervullen ook van het Ieraarsambt aan burgerscholen en gymnasia door vrouwen een, gezien het grote aantal meisjesleerlingen aldaar, zeker heel wenselijk verschijnsel.
  
 De tegenstand, waarop de vrouwen bij het zoeken van de hogere betrekkingen gestoten zijn, is in Nederland over het algemeen slechts een passieve geweest. Van een grote theoretische oppositie, zoals bv. in Duitsland, is hier geen sprake geweest. Toch leeft ook hier, zij het niet met zo felle vijandigheid,​ de mening wel, dat het noodlottig zou zijn wanneer de vrouw de man ‘concurrentie’ aandeed, door in ‘mannenberoepen’ binnen te dringen. Het begrip ‘mannenberoep’ is echter heel tijdelijk en betrekkelijk;​ ieder beroep, dat lange tijd alleen door mannen of alleen door vrouwen wordt uitgeoefend,​ krijgt een overwegend mannelijk of vrouwelijk karakter; ieder beroep, waarin èn mannen èn vrouwen gedurende enige tijd werkzaam zijn, verliest dat geprononceerde karakter. Waarmee natuurlijk niet wil beweerd zijn dat de aard van het beroep geheel wordt bepaald door deze die het uitoefent, en dat niet sommige beroepen steeds meer voor mannen, andere voor vrouwen geschikt zullen zijn! De tegenstand, waarop de vrouwen bij het zoeken van de hogere betrekkingen gestoten zijn, is in Nederland over het algemeen slechts een passieve geweest. Van een grote theoretische oppositie, zoals bv. in Duitsland, is hier geen sprake geweest. Toch leeft ook hier, zij het niet met zo felle vijandigheid,​ de mening wel, dat het noodlottig zou zijn wanneer de vrouw de man ‘concurrentie’ aandeed, door in ‘mannenberoepen’ binnen te dringen. Het begrip ‘mannenberoep’ is echter heel tijdelijk en betrekkelijk;​ ieder beroep, dat lange tijd alleen door mannen of alleen door vrouwen wordt uitgeoefend,​ krijgt een overwegend mannelijk of vrouwelijk karakter; ieder beroep, waarin èn mannen èn vrouwen gedurende enige tijd werkzaam zijn, verliest dat geprononceerde karakter. Waarmee natuurlijk niet wil beweerd zijn dat de aard van het beroep geheel wordt bepaald door deze die het uitoefent, en dat niet sommige beroepen steeds meer voor mannen, andere voor vrouwen geschikt zullen zijn!
Regel 571: Regel 570:
 Vergelijkende met 1813 kunnen wij van grote winst spreken. Niet alleen winst in levensvolheid. Winst in zoverre wij, zonder het verband met wat was geheel te verbreken of te vergeten, toch weten een vorige cultuurfase ten grave te hebben gedragen en voor een nieuw, fris beginnende, veel belovende te staan. Vergelijkende met 1813 kunnen wij van grote winst spreken. Niet alleen winst in levensvolheid. Winst in zoverre wij, zonder het verband met wat was geheel te verbreken of te vergeten, toch weten een vorige cultuurfase ten grave te hebben gedragen en voor een nieuw, fris beginnende, veel belovende te staan.
  
-===== De studie van de vrouw [74] =====+===== De studie van de vrouw [40] =====
  
 De betekenis van de academische studie voor de opvoeding van de vrouw (en in dit licht immers moet zij hier behandeld worden) laat zich niet afscheiden van hare betekenis voor dingen buiten de vrouwelijke persoonlijkheid zelf gelegen. Immers de waarde van de studie voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt voor een groot deel bepaald door het door die studie vermeerderd vermogen om naar buiten te geven. Wat het voordeel of het nadeel is van de academische studie als element in de opvoeding van de vrouw, moet tenslotte blijken uit wat de gestudeerd hebbende vrouw voor praktijk, wetenschap of leven betekent. De betekenis van de academische studie voor de opvoeding van de vrouw (en in dit licht immers moet zij hier behandeld worden) laat zich niet afscheiden van hare betekenis voor dingen buiten de vrouwelijke persoonlijkheid zelf gelegen. Immers de waarde van de studie voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt voor een groot deel bepaald door het door die studie vermeerderd vermogen om naar buiten te geven. Wat het voordeel of het nadeel is van de academische studie als element in de opvoeding van de vrouw, moet tenslotte blijken uit wat de gestudeerd hebbende vrouw voor praktijk, wetenschap of leven betekent.
Regel 633: Regel 632:
 Zo zou het kunnen zijn, zo is het misschien reeds, dat studie en studentenleven een factor zijn bij de wording van een sterk en warm vrouwengeslacht. Zo zou het kunnen zijn, zo is het misschien reeds, dat studie en studentenleven een factor zijn bij de wording van een sterk en warm vrouwengeslacht.
  
-===== De vrouw en de nieuwste politiek [75] =====+===== De vrouw en de nieuwste politiek [41] =====
  
 Op geen gebied wordt het optreden van de vrouw met zo echte antipathie begroet als op dat van de politiek. De gemiddelde weldenkende burger, die volkomen bereid is meerdere en betere arbeidsmogelijkheid voor vrouwen open te stellen, of haar rechtstoestand in het gezin te verbeteren, schrikt terug voor de politiserende vrouw, die immers door dat politiseren omlaag zal worden getrokken. En voor vele esthetische,​ artistieke naturen, voor wie uit haar aard reeds de politiek meestal iets onaangenaam. heeft, betekent een sterker deelname van de vrouwen aan de politiek eenvoudig een verlies aan vrouwelijke fijnheid, aan echte ware vrouwencultuur. Op geen gebied wordt het optreden van de vrouw met zo echte antipathie begroet als op dat van de politiek. De gemiddelde weldenkende burger, die volkomen bereid is meerdere en betere arbeidsmogelijkheid voor vrouwen open te stellen, of haar rechtstoestand in het gezin te verbeteren, schrikt terug voor de politiserende vrouw, die immers door dat politiseren omlaag zal worden getrokken. En voor vele esthetische,​ artistieke naturen, voor wie uit haar aard reeds de politiek meestal iets onaangenaam. heeft, betekent een sterker deelname van de vrouwen aan de politiek eenvoudig een verlies aan vrouwelijke fijnheid, aan echte ware vrouwencultuur.
Regel 683: Regel 682:
 Indien enerzijds de mannen begrijpen, dat de ‘onzakelijke’ inzichten van de vrouwen òòk op het gebied van de staatkunde waarde kunnen hebben, en anderzijds de vrouwenbeweging tracht, haar de zelfstandige waarde van deze haar gaven, mits verdiept en verruimd, tot bewustzijn te brengen, dan waren wij misschien al veel gevorderd in de richting van een zuiverder begrijpen en zuiverder behandelen van de gebeurtenissen op maatschappelijk gebied. Indien enerzijds de mannen begrijpen, dat de ‘onzakelijke’ inzichten van de vrouwen òòk op het gebied van de staatkunde waarde kunnen hebben, en anderzijds de vrouwenbeweging tracht, haar de zelfstandige waarde van deze haar gaven, mits verdiept en verruimd, tot bewustzijn te brengen, dan waren wij misschien al veel gevorderd in de richting van een zuiverder begrijpen en zuiverder behandelen van de gebeurtenissen op maatschappelijk gebied.
  
-===== Het vrouwenvraagstuk en zijn betrekkelijkheid [76] =====+===== Het vrouwenvraagstuk en zijn betrekkelijkheid [42] =====
  
 Het verleden woog nog met zware druk op de vrouwen, toen zij nieuwe wegen moesten en wilden gaan. En juist daarom moest doordenking van dit verleden afrekening met dit verleden, voor haar een van de eerste schreden op die nieuwe wegen zijn. Het verleden woog nog met zware druk op de vrouwen, toen zij nieuwe wegen moesten en wilden gaan. En juist daarom moest doordenking van dit verleden afrekening met dit verleden, voor haar een van de eerste schreden op die nieuwe wegen zijn.
Regel 766: Regel 765:
 De vergankelijke werkelijkheid geeft het juist door haar vergankelijkheid telkens nieuw terug. De vergankelijke werkelijkheid geeft het juist door haar vergankelijkheid telkens nieuw terug.
  
-===== De vrouw en de vredesbeweging [77] =====+===== De vrouw en de vredesbeweging [43] =====
  
 Wij weten allen, dat, wat het scherpst en bitterst tot uiting komt in de internationale verhoudingen,​ eigenlijk de wet is van alle maatschappelijk leven: nl. dat de mens zijn medemensen bestrijdt. Niet zonder grond zij het ook niet zonder eenzijdigheid kwam de Engelse moraalfilosofie tot de opvatting, dat de oorspronkelijke toestand van de maatschappij een strijd van allen tegen allen moest zijn geweest, waarin de mens zich ‘als een wolf’ (Homo homini Lupus) gedroeg. Nog heden is het maatschappelijk leven in al zijn vertakkingen een leven van strijd tussen verschillende beginselen van strijd tussen concurrerende enkelingen en strijd tussen groepen en klassen, die vrezen, dat de opkomst van de een de ondergang van de andere zal betekenen. Wij weten allen, dat, wat het scherpst en bitterst tot uiting komt in de internationale verhoudingen,​ eigenlijk de wet is van alle maatschappelijk leven: nl. dat de mens zijn medemensen bestrijdt. Niet zonder grond zij het ook niet zonder eenzijdigheid kwam de Engelse moraalfilosofie tot de opvatting, dat de oorspronkelijke toestand van de maatschappij een strijd van allen tegen allen moest zijn geweest, waarin de mens zich ‘als een wolf’ (Homo homini Lupus) gedroeg. Nog heden is het maatschappelijk leven in al zijn vertakkingen een leven van strijd tussen verschillende beginselen van strijd tussen concurrerende enkelingen en strijd tussen groepen en klassen, die vrezen, dat de opkomst van de een de ondergang van de andere zal betekenen.
Regel 888: Regel 887:
 We herinneren ons allen, dat het uitbarsten van de oorlog voor de oorlogvoerende volkeren een innerlijke beleving is geweest: we hebben toen met schrik gezien een onverwacht weer ontroerd worden door gevoelens van nationale eenheid, die velen onder hen lang begraven hadden geacht. Laten we nu dit éne hopen: dat ook vrede een innerlijk beleven zal zijn, een ware verzoening, het betrekkelijk prijsgeven van eigen waan en het betrekkelijk begrijpen van die van de ander het weerziende worden na de jammerlijke verblinding,​ waarmee de volkeren van nu bijna de gehele aarde elkaar hebben verscheurd. We herinneren ons allen, dat het uitbarsten van de oorlog voor de oorlogvoerende volkeren een innerlijke beleving is geweest: we hebben toen met schrik gezien een onverwacht weer ontroerd worden door gevoelens van nationale eenheid, die velen onder hen lang begraven hadden geacht. Laten we nu dit éne hopen: dat ook vrede een innerlijk beleven zal zijn, een ware verzoening, het betrekkelijk prijsgeven van eigen waan en het betrekkelijk begrijpen van die van de ander het weerziende worden na de jammerlijke verblinding,​ waarmee de volkeren van nu bijna de gehele aarde elkaar hebben verscheurd.
  
-===== De moraal in de maatschappij van de toekomst [78] =====+===== De moraal in de maatschappij van de toekomst [44] =====
  
 “De moraal in de maatschappij van de toekomst” vanzelf zijn we geneigd, in die woorden te leggen de hoop dat die maatschappij en die moraal een betere zullen zijn dan de onze. Van het begin van de geschiedenis van de mensheid af zien we de mensen in de toekomst projecteren wat het heden nog niet volledig gaf, maar waarnaar wel in het heden gestreefd werd. Van de toekomst werden wordt dus verwacht de verwezenlijking van dat, wat in het heden nog maar mogelijkheid en ideaal was maar wat dan toch in zoverre tot het heden al behoorde. “De moraal in de maatschappij van de toekomst” vanzelf zijn we geneigd, in die woorden te leggen de hoop dat die maatschappij en die moraal een betere zullen zijn dan de onze. Van het begin van de geschiedenis van de mensheid af zien we de mensen in de toekomst projecteren wat het heden nog niet volledig gaf, maar waarnaar wel in het heden gestreefd werd. Van de toekomst werden wordt dus verwacht de verwezenlijking van dat, wat in het heden nog maar mogelijkheid en ideaal was maar wat dan toch in zoverre tot het heden al behoorde.
Regel 1177: Regel 1176:
   * [44] Voordracht gehouden voor de Amsterdamse Studenten Vereniging voor sociale lezingen, 20 maart 1917.   * [44] Voordracht gehouden voor de Amsterdamse Studenten Vereniging voor sociale lezingen, 20 maart 1917.
  
-{{tag>​feminisme arbeid}}+{{tag>​feminisme arbeid ​antimilitarisme}}