Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:van_christen_tot_anarchist

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
namespace:van_christen_tot_anarchist [11/02/20 13:24]
defiance [Voetnoten]
namespace:van_christen_tot_anarchist [11/02/20 14:29] (huidige)
defiance [Hoofdstuk XXIII. Een fantastische satyre.]
Regel 3: Regel 3:
  
   *Verschenen:​ 1910, tweede druk   *Verschenen:​ 1910, tweede druk
-  *Bron: https://​www.dbnl.org/​tekst/​dome001chri01_01/​+  *Bron: ​[[https://​www.dbnl.org/​tekst/​dome001chri01_01/​|Van christen tot anarchist - Gedenkschriften van F. Domela Nieuwenhuis]],​ Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)
  
 //Om de uniekheid van het document te waarborgen is deze tekst niet gemoderniseerd qua taalgebruik.//​ //Om de uniekheid van het document te waarborgen is deze tekst niet gemoderniseerd qua taalgebruik.//​
- 
-**Wordt hoofdstuk voor hoofdstuk toegevoegd!,​ laatste update: 4 februari 2020** 
  
 ---- ----
Regel 2689: Regel 2687:
 Ten tweeden male was dus de strijd bevochten, de vrijheid werd wederom onderdrukt, maar zij groeit tegen de verdrukking in, zoodat zij niets vreest voor de toekomst. Ten tweeden male was dus de strijd bevochten, de vrijheid werd wederom onderdrukt, maar zij groeit tegen de verdrukking in, zoodat zij niets vreest voor de toekomst.
  
-===== Hoofdstuk ​XV. Mijn betrekkingen tot de Duitsche beweging. =====+===== XV. Mijn betrekkingen tot de Duitsche beweging. =====
  
 **De verkiezingen voor den Rijksdag te Berlijn bijgewoond in 1890 en mijn indrukken. - Arrestatie en uitwijzing uit Berliju. - Het oordeel van Marx over het Duitsche partijprogram in de ‘Neue Zeit’ meegedeeld, en de invloed dien dit op mij uitoefende. - Mijn bijwonen van den partijdag te Halle. - Verhinderd een voordrachtenreis te houden door mijn arrestatie te Bielefeld. - Duitsche brochures op verzoek geschreven. - Konflikt met Ed. Bernstein. - De Jongen in Duitschland. Mijn artikelen over de Duitsche partij. - Mijn verhouding tot John Most.** **De verkiezingen voor den Rijksdag te Berlijn bijgewoond in 1890 en mijn indrukken. - Arrestatie en uitwijzing uit Berliju. - Het oordeel van Marx over het Duitsche partijprogram in de ‘Neue Zeit’ meegedeeld, en de invloed dien dit op mij uitoefende. - Mijn bijwonen van den partijdag te Halle. - Verhinderd een voordrachtenreis te houden door mijn arrestatie te Bielefeld. - Duitsche brochures op verzoek geschreven. - Konflikt met Ed. Bernstein. - De Jongen in Duitschland. Mijn artikelen over de Duitsche partij. - Mijn verhouding tot John Most.**
Regel 2938: Regel 2936:
 Hetzelfde geldt van de partij van Der Sozialist te Berlijn, een blad dat wel wat veel bespiegelend was om de arbeiders te kunnen pakken, later verscheen het als Der freie Arbeiter. Wij staan steeds met onze Duitsche kameraden van anarchistische richting in vriendschappelijke betrekking. Hetzelfde geldt van de partij van Der Sozialist te Berlijn, een blad dat wel wat veel bespiegelend was om de arbeiders te kunnen pakken, later verscheen het als Der freie Arbeiter. Wij staan steeds met onze Duitsche kameraden van anarchistische richting in vriendschappelijke betrekking.
  
-===== Hoofdstuk ​XVI. Mijn betrekkingen tot de Fransche beweging. =====+===== XVI. Mijn betrekkingen tot de Fransche beweging. =====
  
 **Aanraking met de Fransche socialisten van verschillende schakeering. - Louise Michel in Holland. - Jules Guesde en Paul Lafargue. - Malon. - Vaillant - Alemane. - Argyriadès. - De periode der aanslagen te Parijs. - Victor Considérant. - Jean Grave.** **Aanraking met de Fransche socialisten van verschillende schakeering. - Louise Michel in Holland. - Jules Guesde en Paul Lafargue. - Malon. - Vaillant - Alemane. - Argyriadès. - De periode der aanslagen te Parijs. - Victor Considérant. - Jean Grave.**
Regel 3108: Regel 3106:
 Geen enkele vrije beweging in Frankrijk, of ik deed er aan mede en de Fransche kameraden wisten dat zij ten allen tijde op mij konden rekenen, ja het deed mij altijd goed te mogen bespeuren, dat zij mij beschouwden als een der hunnen. Tusschen Nederland en Frankrijk bestaan dan ook steeds de meest vriendschappelijke en aangename betrekkingen,​ vooral ook omdat beide bewegingen zich vrij wel in één en dezelfde richting ontwikkelden. Vooral de Anti-militaristische beweging, waarover later meer, droeg daartoe het hare bij. Geen enkele vrije beweging in Frankrijk, of ik deed er aan mede en de Fransche kameraden wisten dat zij ten allen tijde op mij konden rekenen, ja het deed mij altijd goed te mogen bespeuren, dat zij mij beschouwden als een der hunnen. Tusschen Nederland en Frankrijk bestaan dan ook steeds de meest vriendschappelijke en aangename betrekkingen,​ vooral ook omdat beide bewegingen zich vrij wel in één en dezelfde richting ontwikkelden. Vooral de Anti-militaristische beweging, waarover later meer, droeg daartoe het hare bij.
  
-Hoofdstuk ​XVII. Het begin van den strijd tot de scheiding der parlementairen uit den Socialistenbond.+===== XVII. Het begin van den strijd tot de scheiding der parlementairen uit den Socialistenbond. ​=====
  
 De redakteur van een arbeidersblad het mikpunt van allen. - Troelstra tracht redacteur te worden van Recht voor Allen. - Minister de Savornin Lohman en de Nieuwe Kerk te Amsterdam. - De oppositie tegen mij op het Kongres te Amsterdam. - Mijn optreden in de kerk te St. Anna. - Verzoenende geest op het Zwolsche Kongres. - Uitbarsting van den strijd op het kongres te Groningen. Aanneming der antiparlementaire motie van Hoogezand-Sappemeer. De redakteur van een arbeidersblad het mikpunt van allen. - Troelstra tracht redacteur te worden van Recht voor Allen. - Minister de Savornin Lohman en de Nieuwe Kerk te Amsterdam. - De oppositie tegen mij op het Kongres te Amsterdam. - Mijn optreden in de kerk te St. Anna. - Verzoenende geest op het Zwolsche Kongres. - Uitbarsting van den strijd op het kongres te Groningen. Aanneming der antiparlementaire motie van Hoogezand-Sappemeer.
Regel 3414: Regel 3412:
 Alea iacta est (de teerling is geworpen) - wij zouden weldra merken wat de gevolgen waren van het besluit, dat op het kongres was genomen. Eerst het wroeten met een gehuicheld vriendelijk lachje in de partij, om eindelijk zich in zijn ware gestalte te vertoonen als onze tegenstanders en waar ik mij meer en meer loswikkelde uit de partijbanden,​ waarin ik door traditie en jarenlangen arbeid werd vastgehouden,​ om mijn vleugels vrijelijk uit te slaan in de atmosfeer van de anarchie, daar gaf ik mijn tegenstanders,​ die het voornamelijk tegen mijn persoon hadden, zooals een v.d. Goes en Troelstra en later een van Kol, een mooie gelegenheid om hun persoonlijke veeten achter een beginsel te dekken. Alea iacta est (de teerling is geworpen) - wij zouden weldra merken wat de gevolgen waren van het besluit, dat op het kongres was genomen. Eerst het wroeten met een gehuicheld vriendelijk lachje in de partij, om eindelijk zich in zijn ware gestalte te vertoonen als onze tegenstanders en waar ik mij meer en meer loswikkelde uit de partijbanden,​ waarin ik door traditie en jarenlangen arbeid werd vastgehouden,​ om mijn vleugels vrijelijk uit te slaan in de atmosfeer van de anarchie, daar gaf ik mijn tegenstanders,​ die het voornamelijk tegen mijn persoon hadden, zooals een v.d. Goes en Troelstra en later een van Kol, een mooie gelegenheid om hun persoonlijke veeten achter een beginsel te dekken.
  
-===== Hoofdstuk ​XVIII. Tot mijn uittreding uit den Socialistenbond. =====+===== XVIII. Tot mijn uittreding uit den Socialistenbond. =====
  
 **Oprichting der Sociaal-Demokratische Arbeiderspartij te Zwolle. - D.N. in zijn hemd. - Arrestatie der gebr. Hoogerhuis en de daaropvolgende agitatie. Heftige vergaderingen. - Bezoek bij Kropotkine. - Partijkongres te Rotterdam. - Mijn bedanken voor het redakteurschap van Recht voor Allen. - Mijn uittreding uit den Socialistenbond. - Gejubel der parlementairen.** **Oprichting der Sociaal-Demokratische Arbeiderspartij te Zwolle. - D.N. in zijn hemd. - Arrestatie der gebr. Hoogerhuis en de daaropvolgende agitatie. Heftige vergaderingen. - Bezoek bij Kropotkine. - Partijkongres te Rotterdam. - Mijn bedanken voor het redakteurschap van Recht voor Allen. - Mijn uittreding uit den Socialistenbond. - Gejubel der parlementairen.**
Regel 3700: Regel 3698:
  
 Maar eigenaardig,​ elkeen begreep, dat de ziel uit den Socialistenbond was en niemand was in staat er een andere ziel in te brengen. Feitelijk was de Bond dood met en door mijn uittreden en de kunstmatige,​ wanhopige poging die men deed om zijn bestaan te rekken, moest haast noodzakelijk eindigen met een volslagen fiasko. Toen dan ook de Bond zijn eerste kongres hield te Zwolle na mijn afscheiding,​ waren er slechts aanwezig afgevaardigden van ... 8 afdeelingen,​ terwijl ten vorigen jare op het kongres te Rotterdam 50 afdeelingen afgevaardigden hadden gezonden. En reeds in Juni 1900 was de samensmelting van Socialistenbond en S.D.A.P. een voldongen feit. Maar eigenaardig,​ elkeen begreep, dat de ziel uit den Socialistenbond was en niemand was in staat er een andere ziel in te brengen. Feitelijk was de Bond dood met en door mijn uittreden en de kunstmatige,​ wanhopige poging die men deed om zijn bestaan te rekken, moest haast noodzakelijk eindigen met een volslagen fiasko. Toen dan ook de Bond zijn eerste kongres hield te Zwolle na mijn afscheiding,​ waren er slechts aanwezig afgevaardigden van ... 8 afdeelingen,​ terwijl ten vorigen jare op het kongres te Rotterdam 50 afdeelingen afgevaardigden hadden gezonden. En reeds in Juni 1900 was de samensmelting van Socialistenbond en S.D.A.P. een voldongen feit.
 +
 +===== XIX. De Anarchist. =====
 +
 +**De oprichting van de Vrije Socialist. - Het Anarchisme. - Mr. de Savornin Lohman en gezag. - Een vergeten Hoofdstuk. - De aanslag op ons leven te Baarn tijdens de kroningsfeesten. - Dood van ons dochtertje. - Mijn geschiedenis van het socialisme. - Prof. H.P.G. Quack. - Een twintig-jarige veldtocht. - Constantia verkocht.**
 +
 +Eindelijk was ik waar ik wel uitkomen moest. Na jarenlangen strijd had ik mij losgemaakt van de banden der kerk, maar toen stuitte ik op de banden van den staat en brak ook daarmede in mijn theoriën. Ik bemerkte steeds meer dat de kerk en de staat de twee grootste hinderpalen zijn op den weg van den vooruitgang en dat dus degeen die den vooruitgang wil, noodzakelijk den strijd met beide instellingen moest doormaken om met beiden te gaan breken. Het staatskapitalisme of liever het staatssocialisme levert een gevaar op voor de arbeiders en juist mijn parlementaire loopbaan leerde mij dat proefondervindelijk. Want dit voordeel heb ik gehad dat ik mij niet liet leiden door vooropgezette meeningen, neen ik heb alles zelf doorgemaakt en ken dus de verschillende standpunten,​ want ik stond nu eens op dit en dan op dat, naar gelang van de fase van evolutie, waarin ik mij bevond. Elke ‘Verstaatlichung’ van de produktie is een belemmering in den bevrijdingsstrijd der arbeiders. Juist de ondervinding,​ opgedaan hier te lande en in andere landen bij werkstakingen,​ heeft dit zoo duidelijk mogelijk geleerd. De laatste werkstaking der spoorwegarbeiders in Italië, die zoo treurig afliep, omdat de arbeiders der staatssporen niet meededen, toonde dat de jonge arbeiders dadelijk klaar waren om met hun kameraden te staken, terwijl de ouderen bleven werken uit vrees anders hun pensioen te verliezen. Zietdaar de gevolgen van staatspensioneering,​ waardoor de staat een machtsmiddel in de handen heeft tegenover de arbeiders dat zeer schadelijk werkt voor hun bevrijding! Ook verklaarde de regeering dat in zulke tijden de spoorwegen beschouwd werden als in oorlogstijd en dus de stakers behandeld worden als deserteurs, zooals nog onlangs in Rusland geschiedde (1906).
 +
 +Maar niet alleen de banden van kerk en staat scheurde ik los, ook die van een partijverband en al waren deze nooit bizonder drukkend voor mij geweest, evenmin als voor de personen die bovenaan staande de leiding in handen hadden, toch waren het banden die meermalen hinderlijk waren. Men doet of men laat al wat uit partijbelang en al wordt de stelling der Roomschen streng afgekeurd: ad maiorem Dei gloriam (tot meerdere eere Gods), waarmede men zelfs het verbranden van ketters goedpraatte,​ toch blijkt het alweer dat zij op waarheid gegrond is, want feitelijk wordt zij in alle partijen toegepast. Als de eer of het belang der partij het voorschrijft,​ dan doet men meermalen dingen, die uit het oogpunt van rechtvaardigheid niet te verdedigen zijn.
 +
 +Ik gevoelde mij nu vrij en dus gelukkig, want alleen in de vrijheid kan men zich werkelijk gelukkig gevoelen. Ik was nu heelemaal mijzelf en vooral dat ik verlost was van dat knellend gevoel der laatste jaren, dat schonk mij een gevoel van opluchting, want al had ik meegedaan, ik deed het toch niet van harte.
 +
 +De week na mijn afscheidswoord in Recht voor Allen verscheen reeds het nieuwe blad, dat ik tweemalen 's weeks uitgaf onder den naam De Vrije Socialist. Van dien naam gaf ik rekenschap in het eerste nummer door te schrijven: ‘vrijheid en socialisme moesten zoodanig samengaan, dat men niet het eene woord naast het andere ter verduidelijking zou behoeven te zetten. Alleen de titel De Socialist moest volstaan, want daarin ligt het begrip “vrij” reeds opgesloten. Maar nu moeten wij dit woord er wel bij zetten om te kennen te geven tot welk soort socialisten wij behooren’. Het was geenszins om het woord Anarchist te verbergen dat ik dien titel koos, maar omdat men van tegenovergestelde zijde zijn best deed het voor te stellen alsof wij geen socialisten waren, gaf ik aan dien titel de voorkeur. De benaming ‘anarchist’ is op zichzelf ook onvolledig en zoo ben ik er toe gekomen om later in mijn ‘Geschiedenis van het Socialisme’ voor te stellen, liever den naam van sociaal- of socialistisch-anarchisme te kiezen. Men krijgt dus sociaal-demokraat en sociaal-anarchist,​ die het socialisme met elkaar gemeen hebben, maar uiteenloopen wat den vorm betreft, daar deze de demokratie, dus het meerderheidsbeginsel wil maken tot grondslag, terwijl de ander geen regeering wil, demokratie evenmin als eenige andere kratie.
 +
 +Mijn oud vriend Krythe uit Koevorden juichte mijn uittreding toe en in een dichterlijke ontboezeming riep hij het nieuwe blad een Welkomstgroet toe:
 +
 +Welkom, tweede Wilhelm Tell,
 +
 +Nimmer moed verloren!
 +
 +'t Ga u goed, het ga u wel,
 +
 +'k Zie uw ochtend-gloren.
 +
 +Wat raakt u tweeslachtigheid
 +
 +Of het rugwaarts wroeten?
 +
 +Gij strijdt voor de eerlijkheid,​
 +
 +Staande op eigen voeten.
 +
 +Wat schaadt schimp u of getier?
 +
 +Schreeuwers zijn het bangste
 +
 +Gij zult maken goede sier,
 +
 +‘Eerlijk duurt het langste’.
 +
 +Zelf begreep ik dat ik een zwaren strijd begon, bestookt van alle kanten en tegenover een Troelstra, die mij toeriep: waar zijn uw legioenen? antwoordde ik zeer kalm:
 +
 +‘Ziethier juist het verschil van opvatting. De sociaaldemokratie zoekt haar kracht in groote drommen goedgedrilde en blind volgende partijgenooten,​ die zwenken naar den wil der leiders, een volgzame massa dus, en wij stellen meer prijs op weinige maar zichzelf bewuste en klare menschen, die zich niet laten leiden. Het komt niet aan op groote legioenen. Een denkbeeld wordt de wereld ingeslingerd. De groote massa beschimpt en bestrijdt het. Eindelijk wordt het gemeengoed van allen. De legioenen scharen zich daarom. Maar in dien tusschentijd is alweer een nieuw denkbeeld gerijpt, misschien door den baanbreker van het oude, die zijn tijd vooruit was en vooruit bleef, en alweer is het de minderheid, die er den stoot aan geeft. ​
 +
 +Daarom, niet de hoeveelheid menschen beslist of een beginsel goed, dan wel verkeerd is, maar de inhoud, de waarheid ervan. De tijd van het vuistrecht op geestelijk gebied is grootendeels overwonnen en dus geen beroep gedaan op de legioenen om te zeggen: “ziet ge wel dat ik gelijk heb, want er staan zoovele legioenen achter mij”, neen, de beginselen zelven moeten beslissen’.
 +
 +Daarom begon ik dan ook het eerste nummer met een herinnering aan des dichters schoone en ware woord:
 + 
 +De dienst der vrijheid is een zware dienst,
 + 
 +Hij geeft geen goud, hij brengt geen vorstengunst,​
 + 
 +Hij brengt verbanning, honger, smaad en dood,
 + 
 +En toch is deze dienst de hoogste dienst.
 +
 +Ik was anarchist en kwam dus op tegen alle tirannie in welken vorm ook, tegen elk gezag van buitenaf, om voortaan geheel den nadruk te leggen op het persoonlijke,​ het individueele. Niet dat het individu in onze samenleving gedacht kan worden op zichzelf, geheel afgescheiden van anderen, van het milieu waarin men verkeert, maar hoe krachtiger individuen, hoe beter samenleving en dus al wat het individueele versmoort of verstikt, dat moet worden vermeden en bestreden.
 +
 +De vriend der vrijheid kan zich deze niet anders voorstellen dan John Stuart Mill het zegt: ‘wij weten te weinig van hetgeen zoowel de individueele werkzaamheid als het socialisme, beiden in hun uitmuntendste gestalte tot stand kunnen brengen om met grond te kunnen bepalen welke van beiden overwinnen en aan de menschelijke maatschappij haar laatsten vorm zal geven, maar mogen wij een gissing wagen, dan zouden wij zeggen dat waarschijnlijk de beslissing vooral zal afhangen van deze vraag: “welk der beide stelsels de grootste uitbreiding der menschelijke vrijheid en spontaneïteit gedoogt”. Na de voorziening in het levensonderhoud is vrijheid voor de menschen de sterkste van alle persoonlijke behoeften en - in tegenstelling met de fysieke behoeften, die gematigder worden en gemakkelijker te beheerschen,​ naar gelang de beschaving klimt - die behoefte groeit aan en neemt in plaats van te verzwakken in sterkte toe, naarmate de verstandelijke en zedelijke vermogens zich schooner ontwikkelen’.
 +
 +Daarbij komt dat mij steeds duidelijker was geworden, hoe nu ja de broodvraag best opgelost kon worden door het socialiseeren der produktiemiddelen,​ maar dat dit nog geen waarborg was voor de vrijheid des menschen en toch wat is de mensch zonder vrijheid? Een goedgevulde maag, zeker dat is de eerste voorwaarde maar als de maagkwestie is opgelost in den engeren zin des woords, dan komen er andere, nieuwe en niet minder belangrijke vraagstukken te voorschijn, die allen om oplossing vragen. Bovendien men weet hoe er verschil van meening bestaat of het privaateigendom de aanleiding, de oorzaak is van het gezag dan wel of het gezag den oorsprong gaf aan het privaateigendom. Uit het gezag ontspruiten volgens velen de politieke, de zedelijke en de ekonomische onbillijkheid. Het zal moeilijk zijn in dezen een behoorlijke oplossing te vinden, daar het zoo iets heeft van de kwestie of de kip dan wel het ei het eerst is geweest, in elk geval bestaat er tusschen beiden een wisselwerking en voor ons staat vast dat de afschaffing van het privaateigendom niet tot noodzakelijke voorwaarde heeft de verkrijging der vrijheid voor allen. Het is zeer goed denkbaar dat men een kommunistische diktatuur verkrijgt, die zorg draagt dat aan de behoeften der maag wordt voldaan, maar dat daardoor nog allerminset de vrijheid aller deel is. Daarom moet nu de strijd niet alleen gevoerd worden tegen het privaateigendom maar ook tegen het gezag. Zong de dichter: brood is vrijheid, vrijheid brood, ik meen dat het eerste gedeelte niet waar is en duidelijker voorbeeld kan niet aangehaald worden dan de gevangenis, waar wel allen brood hebben, maar van vrijheid geen sprake is. Omgekeerd is vrijheid wel brood, want wij kunnen ons niet voorstellen dat iemand, die werkelijk vrij is, niet allereerst zal zorg dragen dat hij brood heeft.
 +
 +Met verwonderlijke konsekwentie heeft Rome steeds in de revolutie gezien de voortzetting van de reformatie. In de pauselijke Encycliek van het jaar 1885 leest men: ‘dan de noodlottige en betreurenswaardige nieuwigheidsleer,​ die in de XVIe eeuw ontstond, toen zij eerst verwarring had gebracht in den christelijken godsdienst, kwam al spoedig langs een zekeren natuurlijken weg tot de wijsbegeerte,​ van de wijsbegeerte tot al de regelingen van de burgerlijke maatschappij. Daaruit als uit de bron, moeten de nieuwere hoofdbeginselen geput worden van de teugellooze vrijheid, namelijk van de zeer groote rustverstoringen in de vorige eeuw uitgedacht, vervolgens alle beginselen en grondslagen van het nieuwe recht dat èn vroeger onbekend was, èn van het niet alleen christelijk maar ook natuurlijk recht onder meer dan één opzicht verschilt’.
 +
 +De katholieke kerk maakte dan ook nooit eenig onderscheid tusschen de belijders der hervormde sekten en andere revolutionairen,​ gelijk ten duidelijkste blijkt uit den Syllabus (1864), waarin als in één adem veroordeeld worden (zie § IV) ‘socialismus,​ kommunismus,​ geheime genootschappen,​ bijbelgenootschappen,​ kleriko-liberale genootschappen’ als zooveel ‘gruwelsmetten’. En als een ‘waanzinnigheid’ wordt beschouwd het beweren, dat ‘vrijheid van geweten en eerediensten een recht is, hetwelk elken mensch toekomt en hetwelk tot wet verheven en in elken goed geordenden staat door de wet moet worden gehandhaafd;​ dat de burgers recht hebben om onbepaald vrij hunne gedachten, hoedanig deze dan ook al mochten zijn, uit te spreken, publiek en openbaar te verkondigen hetzij door middel van het woord of van de drukpers of door eenig ander middel en dat die vrijheid, door geen gezag, hetzij geestelijk hetzij wereldlijk, mag worden beperkt’. Dus met andere woorden: bukt u òf voor Rome's heerschappij;​ aanvaardt als beginsel dat vrijheid van denken, vrijheid van onderzoek, vrijheid van godsdienst uit den booze zijn, òf wel erkent dat gij kinderen zijt van de revolutie of verder voortgezet van de reformatie.
 +
 +Zooals de paus bij gelegenheid van zijn 25 jarige ambtsbediening sprak, blijkt de hervorming voor hem het begin van alle kwaad, omdat zij beoogde de losmaking van den band van Rome. En het ergste is dat al die noodlottige leerstellingen uit den kring der ideën zijn overgegaan in het openbare leven der maatschappelijke instellingen. Het praktisch atheïsme veroorzaakte een ‘diepe verwarring der zedelijke orde’. Als men God loslaat als den algemeenen wetgever en rechter, dan komt men tot de laatste noodlottige konsekwentie,​ dat de mensch zichzelf wetten geeft. De onafhankelijke moraal ‘verscherpt den dorst naar genoegens, de begeerte naar rijkdommen, het verlangen naar snelle en overgroote winst, zonder acht te slaan op de gerechtigheid. Verder zal zij de eerzucht ontvlammen en zelfs niet terugschrikken voor onwettige middelen om die te bevredigen. Ten slotte moet zij leiden tot verachting der wetten en openbare machten, alsmede tot algemeene teugelloosheid der zeden, welke een waar verval der beschaving na zich sleept’. Als de soevereiniteit aan den wil der menigte en niet aan God wordt ontleend, dan begrijpt Rome zeer goed dat de wetten niets anders worden dan ‘de uitdrukking van de macht van het getal en van de dwingelandij eener politieke fraktie’. Zoo ontstaan onrust, ontevredenheid,​ de geest van verzet met oproerigheid tot gevolg. ‘De ellendige toestand waarin zich een zoo aanzienlijk deel der mindere klassen bevindt en die voorzeker verdient ter harte genomen en naar vermogen geholpen te worden, komt uitmuntend te stade aan de bedoelingen van behendige volksberoerders en in 't bizonder aan de mannen van het socialisme, die, onder de meest onzinnige voorspiegelingen aan de nederigste standen, hun weg vervolgen tot de verwezenlijking der meest schrikwekkende plannen’. En eindelijk bereikt hij den climax, als hij ten slotte zegt: ‘hij die zich begeeft op een gevaarlijke helling, daalt noodwendig af tot in het diepst van den afgrond. Met de kracht der logika, die hier wèl in staat was de geschonden beginselen te wreken, heeft zich dan ook een ware bond van misdadigers gevormd. Ten eenenmale barbaarsch in zijn willen heeft die bond reeds door zijn eerste optreden de wereld doen sidderen. Dank aan zijn krachtige aaneensluiting en aan zijn internationale vertakkingen is hij reeds in staat, alom zijn misdadige hand te verheffen zonder te vreezen voor een hindernis, zonder terug te deinzen voor eenige euveldaad. Zijn leden, elke gemeenschap met de bestaande samenleving afwijzend, en op onbeschaamde wijze brekende met wet, godsdienst en zedeleer, kozen voor zich de benaming van Anarchisten;​ zij stellen zich voor de tegenwoordige maatschappij ten eenenmale omver te werpen en daartoe al de middelen aan te wenden, die door blinden en woesten hartstocht kunnen worden ingegeven. En vermits de maatschappij de eenheid en het leven ontvangt van het gezag dat haar bestuurt, zijn allereerst tegen het gezag de aanvallen der anarchie gericht. Hoe zou men niet sidderen van afschuw en niet minder van verontwaardiging en medelijden, bij de gedachte aan de talrijke slachtoffers in den loop der laatste jaren gevallen - keizers, keizerinnen,​ koningen, presidenten van machtige republieken,​ wier eenige misdaad bestond in de opperste waardigheid van het gezag, waarmede zij waren bekleed’.
 +
 +Die afschuw, die verontwaardiging,​ dat medelijden van Rome zijn bepaald potsierlijk,​ als men weet hoe groot het schuldregister van Rome is, hoe het aantal slachtoffers,​ door de anarchisten gemaakt, slechts tientallen zijn in vergelijking van de duizenden gevallen door dolk, vergif, brandstapel en het zwaard van wege Rome.
 +
 +De reformatie nu ondermijnde het gezagsbeginsel door het uit de kerk met den paus als stedehouder van Christus te verplaatsen in den afzonderlijken mensch. Rome begrijpt zeer goed dat het protestantisme in zijn wezen anarchistisch is, daar het een beroep doet op het individueel geweten des menschen. ‘Elke ketter heeft zijn letter’ - zegt men en wie is de opperste rechter over geloofsaangelegenheden?​ De individueele mensch zelf. Het protestantisme is dus de leer van het individualisme,​ die voeren moet tot het anarchisme.
 +
 +De tegenstelling is dus: Rome als de inkarnatie van het gezag en - de vrijheid van het individu. En daarom zal de eindstrijd gevochten moeten worden tusschen Rome eener- en de Anarchie anderzijds. Van den paus te Rome tot aan Marx toe heeft men dus één groote phalanx, die als het erop aankomt één groote reaktionaire macht zal blijken te zijn om op nieuw de vrijheid te verpletteren.
 +
 +Ook de protestant neemt God aan als de bron van het gezag, zooals duidelijk te lezen staat in het program der antirevolutionaire partij. Alleen hij is minder konsekwent dan de katholiek, omdat hij door het wegnemen van de onfeilbaarheid der kerk een schakel mist uit de keten. Of de mensch is zichzelf het hoogste gezag en dan is hij feitelijk anarchist òf hij heeft zich blindelings te onderwerpen aan de kerk, die een goddelijke instelling is.
 +
 +God is de bron van het gezag, is de alles omvattende en alles regelende macht. Deze zond zijn zoon, Christus, als middelaar tusschen God en de menschen. Na zijn weggaan van de aarde stelde hij Petrus aan als zijn stedehouder op aarde en deze plaats is ingenomen door de rij der opeenvolgende pausen. Dit is dus een piramide van het gezag, aan wier spits God staat.
 +
 +Zietdaar het katholieke stelsel.
 +
 +De protestant ontkent dit stedehouderschap,​ maar hoe leert hij den wil van Jezus kennen, wiens middelaarschap hij aanneemt? Door de openbaring. Goed, maar dan door de openbaring aan mij evengoed als aan u. Dit is zuiver een individueele openbaring. Men voelt den grond onder zijn voeten wankelen. Men mist iets. Daarom wanneer het mogelijk was dat ik ooit weer geloofde, dan werd ik zonder aarzelen katholiek, omdat dit geloof het meest logische, het meest konsekwente is. Als men een God kan aannemen, dan vloeit uit die erkenning al het andere voort als gevolgen van de oorzaak. De heer de Savornin Lohman zegt: ‘hij die zich onderwerpt aan Christus, den Zone Gods, niet hij die zich aan diens gezag onttrekt, is in waarheid vrij’. Maar hoe weet hij of men zich al dan niet aan Christus onderwerpt? Door zijn geweten. Goed, maar het geweten van den een spreekt anders dan dat van den ander en welken maatstaf heeft men nu ter keuring van de verschillende gewetens, als men niet luistert naar de stem der kerk door middel van haar organen? De heer Lohman mist het recht om te beweren dat hij zich onderwerpt aan Christus, omdat zijn geweten het hem zegt, en om datzelfde recht te ontzeggen aan een ander, die zich tegenover hem beroept op zijn eigen geweten, dat precies het tegenovergestelde zegt. Onderwerpt b.v. de dienstweigeraar zich minder aan Christus door te beweren dat Christus het dragen der wapenen beslist heeft verboden dan de heer Lohman, die als gezagsman in den staat zich niet ontziet dien weigeraar te straffen?
 +
 +Nu heeft het woord gezag twee beteekenissen,​ nl. volgens het woordenboek beteekent gezag de macht, die iemand over anderen heeft, zonder dat hij er van rechtswege mee bekleed is, dus bij wijze van overwicht, autoriteit, maar ook beteekent gezag bewind over anderen in den staat, in het krijgswezen,​ in het burgerlijk leven, in de kerk, niet zelden in de absolute opvatting van soevereiniteit.
 +
 +Het eerste is naar mijn meening geen gezag, omdat het mist het eigenlijke element, dat de noodzakelijke voorwaarde uitmaakt van alle gezag. En dat is het middel of de middelen, om iemand die zich niet wil onderwerpen,​ met geweld daartoe te dwingen. Gezag is dus altijd iets uiterlijks en is ondenkbaar zonder een dwangapparaat,​ waardoor men alle onwillïgen kan noodzaken.
 +
 +Als dus de heer Lohman meent, dat ‘macht afgescheiden van gezag zeer wel denkbaar is’, dan ontken ik dit ten stelligste. Immers dan houdt het gezag op gezag te zijn. Men toone ons anders de mogelijkheid daarvan aan.
 +
 +Zelfs komt hij daarom dan ook in tegenspraak met dit gezegde, waar hij erkent, dat ‘ten slotte de hoogste macht in den staat zich uit in geweld en dus berust op den sterken arm’. Juist, dat is de feitelijke toestand en al het andere is theorie, waarvan zoo terecht gezegd is, dat zij ‘grau’ is.
 +
 +Niet de rede beheerscht dus de wereld of regelt de betrekkingen der menschen onderling, maar het geweld. Wij, die het zoo graag doen voorkomen, alsof wij ontgroeid zijn aan het tijdvak van het ruwe geweld, leven er nog geheel in. En dat de heeren het best weten, blijkt alweer uit de woorden van dienzelfden heer: ‘het ontstaan en de handhaving der hoogste macht, ook ten onzent, is een aaneenschakeling van bloedtafereelen’. En dit wordt er niet beter op, waar een toenemende centralisatie der staatsmacht,​ die haar toppunt zal vinden in den sociaaldemokratischen staat als alregelaar der produktie, duidelijk zichtbaar is. De gouvernementeele hiërarchie is dan ook sterker dan ooit.
 +
 +De heer Lohman vindt het benauwend gevoel van den anarchist die hunkert naar volslagen individueele vrijheid, zeer verklaarbaar,​ maar hij meent dat deze tweeërlei voorbijziet:​ 1o. dat die macht de openbaring is van eene in ons, in de maatschappij gelegde wet, die even automatisch werkt als ons ademhalingswerktuig of elk ander zelfwerkend orgaan en dat alleen door die wet het maatschappelijk samenzijn - ook een eisch der natuur - mogelijk wordt en 2o. dat naast de macht van den sterkste staat het gezag van den beste en dat het streven van elken vrijheidlievenden geest moet zijn die beiden in steeds nauwer verbinding te brengen.
 +
 +Maar wij beginnen te vragen waaruit die openbaring van eene in ons, in de maatschappij gelegde wet blijkt? Als zij even automatisch werkte als ons ademhalingswerktuig,​ dan zou daardoor het anarchisme veroordeeld zijn, maar het bewijs voor die stelling blijft uit. In het tweede punt brengt hij een nieuw element, dat zeker de bespreking wel waard is, nl. dat naast de macht van den sterkste staat het gezag van den beste. Een huwelijk van macht en gezag is dus door hem gewenscht, maar wij beweren dat de macht steeds gehuwd was aan het gezag, want geen opgedrongen gezag bestaat er zonder macht. Neen, dan had Tolstoï er een beteren kijk op, waar hij beweerde dat nooit de besten regeeren, maar dat het altijd de slechtsten zijn die den goeden geweld aandoen. ‘In weerwil van de voortdurende pogingen der regeerders het te verbergen en aan het gezag een andere beteekenis te geven, is het voor den mensch een koord, waarmede hij gekneveld, een keten waaraan hij voortgesleept,​ de knoet waarmede hij afgeranseld zal worden, het hakmes of de bijl, welke hem de armen, de beenen, den neus, de ooren, het hoofd zullen afhouwen’. En dit is overal hetzelfde, al mogen de vormen verschillen,​ zoowel in een despotie als in Rusland, als in een konstitutioneele monarchie als Engeland, of in een republiek als Amerika of Zwitserland.
 +
 +Een scherpzinnig denker als de heer Lohman begrijpt heel goed, dat ‘gezag niet door kunstmiddelen kan worden opgelegd, vermits dit met de natuur der dingen in strijd is. Den menschelijken geest kan men niet aan een mensch onderwerpen zonder hem te verkrachten,​ en een volk dat buigt, niet voor gezag maar voor de geweldmiddelen,​ waarmede men gezag zou willen opdringen, is een volk van slaven, geen vrij, geen christelijk volk’.
 +
 +Schuilt in dit gezegde niet de erkenning van het goed recht der anarchie? Waar hij de onderwerping van den menschelijken geest aan een mensch noemt een verkrachting - en wat anders zien wij gebeuren in de gansche maatschappij?​ - daar is de anarchie geheel in haar recht. Wanneer een orthodox christen als hij erkent, dat ‘in den diepsten grond onze geest zich nimmer kan laten binden door menschelijk gezag’, daar is hij ook al besmet door het anarchisme, ja daar ziet men hoe het protestantisme met zijn individueel geweten ten nauwste verwant is aan de anarchie. Was hij geen christen, die gezag van buiten aanneemt, hij zou anarchist zijn, want op de vraag: ‘valt niet elk objektief, elk vaststaand gezag weg’? antwoordt hij: ‘dit zou inderdaad zoo zijn, indien de Christus, aan wien elke kerk, elke gemeente haar naam ontleent, niet ware een levende persoonlijkheid,​ waaraan ieder mensch, zonder iets van zijn ware vrijheid prijs te geven, zich onderwerpen kan’. Dus òf christen òf anarchist - zietdaar de zuivere konklusie waartoe hij komt.
 +
 +‘Wie zich aan den Christus onderwerpt aanvaardt een gezag, dat niet met middelen van ongeestelijken aard zich gelden doet; dat ook niet met dreigementen ons den goeden weg wil opdringen; dat wel aanvankelijk tegen den wil ingaat, maar dat, zoodra wij ons onderworpen hebben, ons weer opheft; dat zoowel aan den enkelen mensch als aan de maatschappij vrede schenkt, en zelfs welvaart, omdat het onzen geest losser maakt van - minder doet hechten aan materieele behoeften; en dat, mirabile dictu, ten slotte de voorwaarde blijkt te zijn van de ware vrijmaking, al moge deze niet zonder voortdurenden inwendigen strijd worden verkregen’.
 +
 +Vreemd dat in tijden van christelijk-kerkelijke overheersching nooit hiervan iets is bespeurd, integendeel dat de christenen, zelfs onder zijn regeering, zich niet ontzagen hun gezag steeds te doen gelden met middelen van zeer ongeestelijken aard.
 +
 +Wij meenen dat ten slotte de mensch geplaatst is voor de keuze òf Rome òf Anarchie, want het protestantisme met zijn volkomen gewetensvrijheid is de uitdrukking van het sterkst mogelijke individualisme. Al wat daarbuiten of daartusschen ligt, is uit den booze als onlogisch, als inkonsekwent. De scheiding van gezag en macht is de willekeur, want wie tegen het gezag optreden zooals de anarchisten,​ doen het niet tegen het gezag in den zin van invloed, een persoonlijke eigenschap, maar altijd tegen het gezag, dat beschikt over macht, dus tegen het dwingend gezag van boven af.
 +
 +Dus hier hebben wij de erkenning van een geloovig protestant, dat hij anarchist zou wezen, als hij geen christen was.
 +
 +En evenzoo erkent een ander geloovige, dr. A. Kuyper: ‘om aan het eigendom te gelooven, zonder aan God te gelooven, moet men zelf eigenaar zijn. De socialist heeft gelijk tegenover den liberaal, wanneer eenmaal het revolutionair beginsel als onbetwistbaar is aanvaard’.
 +
 +Dus deze geloovige zou socialist zijn, als hij niet aan God geloofde. Wij vreezen alleen dat onder de eigenaren velen zullen gevonden worden, die het godsgeloof op den koop toe meenemen, om hun eigenaarschap behoorlijk te kunnen vindiceeren.
 +
 +Zoo ziet men dat op den diepsten grond de theologische kwestie ligt. Van het al of niet gelooven hangt èn het goed recht van het gezag èn dat van het eigendom af.
 +
 +Is het godsgeloof eenmaal onder de voeten weggenomen, de willekeur is troef, sprekende van algemeen belang, volkswelzijn,​ volkswil en dergelijke woorden om achter dien schijn des te beter eigen belang, eigen welzijn, eigen wil te kunnen doen heerschen. En daarom blijft de tegenstelling zuiver gesteld: òf Anarchie òf Rome.
 +
 +Was het dus wonder dat ik, die steeds zocht naar waarheid en die mij bij dat zoeken door geen belemmeringen liet weerhouden om te streven naar de konsekwentie,​ ten slotte aanlandde bij de anarchie, nu ik het geloof miste aan een God, die de bron was van het gezag?
 +
 +Het jaar 1898 was het kroningsjaar van koningin Wilhelmina en het was te voorzien dat men alles op haren en snaren zou zetten om deze plechtigheid luisterrijk te doen voeren.
 +
 +Het Nieuws van den Dag gaf als premie een Historisch Gedenkboek uit, getiteld: Een halve eeuw 1848-98 in 2 deelen, waaraan verschillende bekende schrijvers samenwerkten om als het ware één groote verheerlijking te geven van de gebeurtenissen der laatste vijftig jaren. Het eerste deel bevatte Staat en Maatschappij en behandelde Buiten- en Binnenland, Koloniën, Leger en Vloot, Rechtswezen en Finantiën, Openbare werken, Landbouw en Veeteelt, Zeevisscherijen,​ Handel en Nijverheid, Volkswelvaart,​ Gezondheidstoestand,​ Vrouwenbeweging en Arbeidersbeweging. Het tweede gaf een overzicht over wetenschap, kunst en godsdienst, in één weord de geestelijke tijdstroomingen.
 +
 +Bij die gelegenheid nu hebben wij een grap gehad, die uitstekend gelukt is. Daar verscheen namelijk in hetzelfde formaat op soortgelijk papier een boekje van ongeveer 100 bladzijden, getiteld: Een Vergeten Hoofdstuk, supplement op Eene halve eeuw, met teekeningen van Jan de Waardt. Het had een opdracht aan de koningin, waarin met verwijzing naar bovengenoemd gedenkboek gezegd wordt:
 +
 +‘Na de lezing ervan moet elkeen en alzoo ook gij, Mevrouw, den indruk krijgen dat het Nederlandsche volk een bij uitstek tevreden en welvarend volk is. Het heeft er allen schijn van, alsof men u heeft willen rondleiden in een soort van luilekkerland,​ waar alles vrede en vooruitgang ademt, waar des avonds als de natuur na een schoonen zomerdag zich kalm ter ruste legt, ook alle burgers van Nederland in staat zijn geweest hun kinderen te voorzien van het noodige voedsel, en geen enkel den nacht onder den blooten hemel of in een krot behoeft door te brengen. Maar, Mevrouw, al hebt gij ook een exemplaar van dat werk ontvangen en al is namens u in een schrijven van dankzegging en sympathie met den inhoud betuigd, vergun mij om u te wijzen op een leemte van dat boek, waardoor al is alles waar wat daarin geschreven is, toch de volle waarheid niet tot u is gebracht.
 +
 +Hoe leeft mijn volk? Ziedaar de vraag die wel eens bij u moet oprijzen en als gij die twee dikke boeken hebt doorgelezen,​ dan zult gij wel niet in staat zijn die vraag te beantwoorden. En heusch niet door uwe schuld, neen men heeft u daaromtrent al heel sober ingelicht’.
 +
 +Welnu, de schrijver stelde zich ten doel die leemte aan te vullen en behandelde achtereenvolgens in een reeks hoofdstukken het lot der blanke slaven, nl. aldus: de aardewerk- en glasfabrikatie,​ de lucifersindustrie,​ de loodwitfabrikatie,​ de tabaksindustrie,​ de suikerbakkersindustrie,​ de bakkersindustrie,​ de landarbeid, de konfektie-industrie,​ het verkeerspersoneel,​ hoe het volk zich voedt, hoe het volk woont.
 +
 +‘Misschien’,​ zegt de schrijver, ‘vindt men het vervelend en eentonig, wat wij u gaan meedeelen; het zijn ook geen belangwekkende schipbreuken,​ geen veldslagen, geen avonturen, geen rooververhalen,​ die wij vertellen, en toch de wereld waarin wij u rondvoeren, ofschoon liggende naast u in uw onmiddelijke nabijheid, is u zeker nog meer onbekend dan de binnenlanden van Afrika met zijn bevolking’.
 +
 +En dan voert de schrijver den lezer binnen in de werkplaatsen,​ in het leven van de eigenlijke voortbrengers. En het slothoofdstuk eindigt hij met deze woorden: ‘wanneer allen u vleien, bewierooken,​ huldigen maar u de waarheid onthouden, toch is er althans één stem tot u gekomen, die u heeft ingelicht, en ook van schrijver dezer geldt, dat als het slagen niet in zijn macht staat, het pogen op zichzelf hem 't bewustzijn schenkt zijn plicht te hebben volbracht’.
 +
 +Had men geweten van wien het was, het zou direkt veroordeeld zijn geworden en juist daarom had de schrijver zijn anonimiteit bewaard. Het werd nu verbazend goed opgenomen en over 't algemeen werd het door de pers zeer gunstig ontvangen.
 +
 +De mystifikatie gelukte uitstekend en bij duizenden werd het boekje verkocht. Ook werd door den uitgever een keurig ingebonden exemplaar toegezonden aan de koningin, dat echter werd teruggestuurd met een begeleidend schrijven, waarin het voorwendsel werd gegeven dat Hare Majesteit nooit geschenken aanneemt, waarvan de gever haar onbekend was. Men ziet alweer hoe de vorsten niet ingelicht mogen of willen worden overeenkomstig de waarheid. Alles wordt hun stelselmatig uit de oogen gehouden, wat hun op de hoogte zou kunnen brengen, gesteld dat zij het wilden.
 +
 +Toen het uitlekte, dat het van mij was, veranderde de toon plotseling en zelfs ging een der bladen, dat het boekje in een opzettelijk daartoe geschreven hoofdartikel uitbundig geprezen had als een goede daad, zoover in zijn lafheid, dat het na die bekendwording schreef zich vergist te hebben, want dat bij nadere lezing gebleken was hoe het geschrift alles behalve was aan te bevelen.
 +
 +Intusschen het doel was bereikt en wel in die mate, dat velen het inderdaad beschouwd hebben als een Supplement, uitgaande van dezelfde firma. Eens zagen wij het zelfs ingebonden met die twee andere deelen en ook aangekondigd met bijvoeging der woorden: Gedenkboek Een halve eeuw met Supplement!
 +
 +Op Maandag 29 Augustus vertrokken de koninginnen (moeder en dochter) van Soestdijk naar de residentie. Dit was het begin der feestviering,​ die op bizonder waardige wijze werd ingezet. Nog onder den indruk der feestviering van het uitgeleide waren er reeds 's morgens zooveel dronken menschen in het dorp Baarn, waar ik dien zomer met vrouw en kinderen tijdelijk woonachtig was, dat het 'n schande mag heeten. Tegen half twaalf kwam zoo'n troep dronken lui het erf oploopen van mijn huisje, dat ik aldaar gehuurd had. Deze troep eischte dat ik de nationale vlag zou uitsteken of de heele bliksemsche boel ging eraan. Een der dappersten wilde mij te lijf en pakte mij in de borst beet, zoodat ik struikelde, maar hij kwam van een slechte reis, want mijn vrouw, die naast mij stond, pakte dien kerel beet en stootte hem zoo krachtig van zich af, dat hij in het gras buitelde. Zoo'n ontvangst hadden zij zeker niet verwacht en zij dropen dan ook stil af onder de bedreiging dat zij 's avonds terug zouden komen om alles kort en klein te slaan, als er niet gevlagd werd. Van politie was geen spoor te bekennen, ofschoon zij even goed kon weten wat de menigte van zins was als wij, want de week tevoren waren wij reeds gewaarschuwd dat in de kroegen allerlei plannen tegen ons beraamd werden.
 +
 +Nu moet men weten dat Baarn een orthodox dorp is en de bevolking, levende onder den rook van het nabij gelegen lustslot der koningin te Soestdijk, den onderdanigen,​ slaafschen geest bezat, die het eigenaardig kenmerk is van alle residentieplaatsen.
 +
 +Des middags vervoegde zich de brigadier te mijnent, dien ik de verzekering gaf, dat ik den eersten den besten die mijn huis zou trachten binnen te dringen, onverbiddelijk zou neerschieten.
 +
 +Hij antwoordde: ja u is daartoe volkomen in uw recht, waarop ik hem zei: juist omdat ik dat weet, zeg ik het u, opdat gij de menschen kunt waarschuwen en voor de rest stel ik u verantwoordelijk voor al wat er gebeuren zal.
 +
 +De dag verliep vrij rustig, behalve dat het ‘fijne’ publiek voorbijgaande zich ook bizonder net vertoonde. Zelfs gingen er equipages voorbij en de menschen die erin zaten wisten niet eens hun fatsoen te bewaren en riepen bij het voorbijgaan van het huis: Nieuwenhuis moet zakkies plakken, hi, ha, ho! en Oranje boven! weg met Nieuwenhuis!
 +
 +Wij hadden veiligheidshalve de kinderen weggestuurd,​ om de handen heelemaal vrij te hebben.
 +
 +Des avonds tegen half zeven kwam de troep weer en aan het hoofd was een jager met een geladen geweer. Zij drongen het hek binnen en toen die jager tegenover mijn vrouw stond, zei deze heel koelbloedig:​ nu, als je zoo'n dappere kerel bent, schiet dan maar op een weerlooze vrouw. Hij deinsde terug. Een ander wilde een tafel opnemen om met de poten de ruiten in te slaan, maar mijn vrouw kreeg hem te pakken en al trok een ander haar de kleeren haast van het lijf en al wilde iemand haar den pols omdraaien, zij betoonde een bizondere kracht en smeet dien kerel van zich af in het gras. Wij wisten stand te houden en ik had intusschen mijn geladen revolver gehaald en in den zak gestoken, om mij in het uiterste geval te kunnen verdedigen. Daar kwam de politie aan, die er nog met de sabel op moest inhakken, om de bende weg te jagen. Bizonder onderscheidde zich een ‘fijne’ mevrouw, die met haar man het volk stond op te histen en aan elkeen, die het hooren wilde, vertelde dat ik in den laatsten tijd in mijn blad zulke vuile en lasterlijke artikelen had geschreven tegen de koninginnen,​ dat ik een godloochenaar was, enz.
 +
 +Gevaarlijk was ook het oogenblik, toen een boer, stomdronken,​ met geweld het hekje van onzen tuin wilde openmaken en met schuim op den mond zijn mes wilde trekken, om mij te steken. Hij was zoo dronken dat hij het niet openkreeg en zijn vrouw, het ergste vreezende, greep hem met haar vingers in het gelaat en rukte hem met behulp eener andere vrouw met geweld weg, zoodat de man geen gevolg kon geven aan zijn fanatieke plannen, opgezweept door den drank.
 +
 +De avond ging verder rustig voorbij, evenals de nacht, maar wij hadden alle vensters van het huis behoorlijk gebarrikadeerd,​ om althans eenigzins beveiligd te zijn tegen nachtelijke indringers.
 +
 +Den volgenden morgen kwam de burgemeester zijn spijt betuigen en hij beloofde de noodige surveillance,​ nadat hij een vruchtelooze poging had gedaan ons over te halen de nationale vlag uit te steken. Wij weigerden dit pertinent en stelden hem aansprakelijk voor de gevolgen. De groote dag der feestviering moest nog aanbreken, nl. Woensdag den 31sten Augustus, den verjaardag der koningin, tevens haar meerderjarigheidsdag. Ondanks deze voortreffelijke surveillance werd des avonds tegen half tien door een troep joelende en schreeuwende menschen, die men reeds van verre had kunnen hooren aankomen, eerst wat spektakel gemaakt en toen werd een zeldzaam groote klomp met kracht door de ruiten gegooid. Toen wij naar buiten gingen om de helden te ontmoeten, waren zij weggestoven met achterlating van de klomp, die wij als een trofee bewaarden. Zooals wij later vernamen, had die klomp tegen de petroleumlamp moeten aankomen in de hoop dat dit brand zou veroorzaakt hebben en het hoogste ideaal was dat wij dan gezamenlijk in de vlammen zouden zijn omgekomen. Aan den huiseigenaar,​ die naast ons woonde, en die in dezen een heele gemeene rol speelde, was beloofd dat hij alles vergoed zou krijgen.
 +
 +De volgende dag verliep rustig, men had het zeker te druk met allerlei volksspelen en vertooningen en pas na afloop van het vuurwerk, des avonds tusschen 11 en 12 uur, verscheen er een troep van wel 200 oranjeklanten,​ natuurlijk half en heel dronken, die zich aanstelde als een troep bezetenen. Zelven waren wij gewapend - enkele vrienden uit Amsterdam waren tot onze bescherming overgekomen - maar twee politiemannen bewaakten ook het huis. En toen heeft die troep twee uur lang staan te hossen en te dansen, te balken en te schreeuwen, evenals een troep Roodhuiden, zooals men ze wel eens dansende en springende ziet voorgesteld rondom groote vuren. Als wij eens gluurden van achter de gordijnen, dan kreeg men medelijden met die arme tobbers, die zich alweer lieten misbruiken door de rijken - daar deze het gelag betaalden - om zich aan te stellen op 'n beestachtige wijze of neen, laat ons de dieren geen onrecht aandoen, deze stellen zich nooit zoo aan, maar zeggen: op een wijze die hen verre verlaagde tot beneden het dier. Als een aap uit den dierentuin deze menschen zoo had kunnen zien feestvieren,​ hij zou het hoofd schuddend hebben kunnen denken: neen, maar zoo liederlijk stellen wij ons toch niet aan. Des ochtends waren er gaten in den straatweg op de plek waar die half razende troep menschen op klompen had gedanst.
 +
 +Jan van Rap en Jan Rap hadden elkaar als zoo dikwijls de hand gereikt. Maar zelfs onderwijzeressen,​ leeraressen en opvoedsters der jeugd, ontzagen zich niet om toen 's middags een stoet kinderen ons huis voorbijging onder haar geleide, den kinderen voor onze deur toe te roepen: toe, kinderen, zingt nog eens wat hard Oranje boven!
 +
 +Overigens liep de feestviering in het land overal nog al goed af, zonder dat de socialisten bloot stonden aan baldadigheden. De sociaaldemokraten onthielden zich van elk protest, zeker als voorzorgsmaatregel bij de stembus, opdat de liberalen hun niet zouden kunnen verwijten, dat zij tegen het koningschap agiteerden. Het koningschap is voor hen privaatzaak,​ evenals de godsdienst, het militarisme,​ straks misschien wel het privaateigendom. Zelfs het Belgische sociaaldemokratische blad De Werker nam hun dit zeer kwalijk, waar het schreef: ‘er is geen sprake van “aparten” strijd tegen het koningschap,​ noch vóór een bourgeoisrepubliek. Er is kwestie van strijd voor de beginselen van het socialisme, strijd tegen al de vormen welke het kapitalisme aanneemt in zijne onderdrukking van 't proletariaat. En is die vorm nu een troon in plaats van een brandkast, plicht is het den volke daarop te wijzen, als op een gevaar’.
 +
 +De pers heeft zich toen natuurlijk op de gewone wijze aangesteld en durfde te vertellen dat dronkenschap zoo goed als niet was gezien, dat stuitende tooneelen niet waren opgemerkt en het heette zelfs dat ‘een natie, die zóó feest kan vieren, nobel is van karakter’. En dat terwijl een verslaggever van de Indépendance belge niet kon nalaten de liederlijkheid van het volk bij deze feestviering wereldkundig te maken en rondweg te verklaren dat ‘in de duisternis van den nacht zich vrijelijk het beest in den mensch, openbaarde’.
 +
 +Enfin, deze leugens der pers zijn een internationaal verschijnsel en wij verwonderen er ons niet over dat zij zich in zulke tijden sterker openbaarden dan anders.
 +
 +De hoofdzaak was echter door ons bereikt, er werd niet gevlagd en wij wisten stand te houden ofschoon alleen tegen allen. Want men vergete niet dat deze heele historie het werk was niet dier arme stumpers, die er zich voor lieten gebruiken, gelijk het volk meestentijds in zijn domheid doet, maar van de groote lui, die dat volk hadden laten ophitsen en die niets liever gezien zouden hebben, dan dat men minstens ons uit Baarn had verjaagd, maar nog veel liever dat wij in het huisje, waar wij woonden, een prooi waren geworden van de vlammen.
 +
 +Het volk is laf, dat heb ik zoo dikwijls ondervonden. Ook nu weer. Want toen ik den volgenden dag het dorp doorliep, zag men dezelfde menschen, die aan het opstootje hadden meegedaan, eerbiedig hun pet voor mij afnemen en zich schuw aanstellen, als schaamden zij zich voor hun eigen daad.
 +
 +In het begin van 1899 trof ons een zware ramp. Van huiselijk leed heb ik ruimschoots mijn deel gehad, maar ik zweeg erover, omdat nu ja de een meer heeft te dragen dan de ander, maar toch op weinige uitzonderingen na ieder zijn deel daarvan krijgt. Uit mijn laatste huwelijk had ik een dochtertje, dat zeldzaam aanvallig was en zoowel lichamelijk als geestelijk bizonder door moeder natuur was bedeeld geworden. Ouders zijn allicht geneigd hun kinderen op te vijzelen en ziende op de resultaten vraagt men zich dikwijls af, waar toch al die veelbelovende kinderen blijven. Ik zal er dus niet over uitweiden, het zij genoeg te vermelden dat zij een eenige plaats had verworven in ons hart en huis. Welnu, dat kerngezonde,​ levenslustige en levenskrachtige kind werd ons door den dood ontrukt ten gevolge van hersenvliesontsteking. Wat wij toen geleden hebben, is niet onder woorden te brengen en dat behoeft ook niet, maar ook toen mocht ik bemerken dat in zulke gevallen geen troost is aan te brengen van buitenaf, maar dat de arbeid alsdan de eenige werkelijke trooster is. Mijn vrouw en ik vatten dus direkt het werk op en terwijl de tranen haar dikwijls langs de wangen biggelden, zat zij adressen te schrijven voor het blad en bezorgde de heele expeditie. Ik geloof zelfs dat deze arbeid, waartoe zij zich gelukkig vermannen kon, haar bewaard heeft voor wie weet wat.
 +
 +Meermalen reeds was ik aangezocht om een Geschiedenis van het socialisme te schrijven en ofschoon ik het altijd had afgeslagen, onder den indruk van dit droevige sterfgeval heb ik eindelijk voldaan aan dit verzoek. Nu moet ik zeggen, dat het mij totaal onmogelijk was geweest, indien ik niet vele aanteekeningen had gehouden van de socialistische geschriften,​ die ik vooral in den tijd vóór mijn openlijk optreden had gelezen. De hoofdzaak was dus de schifting van al die paperassen en de verdere bewerking. Het materiaal was grootendeels aanwezig, anders had ik het niet kunnen doen, want ik had de redaktie van een tweemaal 's weeks verschijnend blad, terwijl ik geregeld als spreker optrad in de verschillende deelen des lands. Het was een tijd van bizonder hard werken voor mij, maar deze arbeid nam mij zoodanig in beslag, dat ik daardoor althans eenigermate mijn verdriet vergat. In een propagandistenleven is geen tijd om stil te zitten en zich over te geven aan overpeinzingen,​ daar men nu hier en dan daar wordt geroepen en ziende op het lijden der massa, waarmede men met medelijden vervuld is, klinkt het ons in de ooren:
 + 
 +Op, uit uw armstoel, naar het stroodak in de verte!
 + 
 +Der armen toestand roept in guren winternacht.
 + 
 +Op, uit uw blij gezin, naar 't eenzaam huis der smarte:
 + 
 +Ween met die weenen, trouw en zacht.
 +
 +Nu, nooit wordt men meer getrokken naar anderen, die treuren en lijden, dan wanneer men zelf gebukt gaat onder smart.
 +
 +Eerst had ik het plan opgevat, om in overleg met den schrijver een verkorte volkseditie te geven van het in zoo menig opzicht voortreffelijke werk van prof. Quack: De socialisten. Personen en stelsels, waarvan ik gerust durf getuigen, dat het het beste werk op dit gebied is, dat ik ken, in welke taal ook en waarvan ik naar waarheid meende te mogen getuigen, dat ‘Nederland de eer geniet het beste werk op dit gebied te hebben geleverd’.
 +
 +Het was dus een waagstuk om naast zoo'n werk met een ander van denzelfden aard aan te komen. In de Voorrede schreef ik dan ook: ‘onze Geschiedenis van het Socialisme onderscheidt zich dus van die van Quack door meerdere beknoptheid zonder onvolledig te zijn, door betere indeeling, waardoor men een juister overzicht krijgt over het geheel, en door het oefenen van kritiek na zooveel mogelijk objektief te hebben weergegeven de verschillende stelsels en meeningen, liefst zelfs met de woorden der schrijvers’.
 +
 +Ik heb bij mijn werk veel steun gehad in mijn ouden vriend Krythe, die met zijn eigenaardigen kritischen blik het geheele werk doorals en zijn aanmerkingen ten beste gaf. Hij deed dit met nauwgezetheid,​ elken zin en haast elk woord goed overwegende en ik moet zeggen dat ik in zeer vele gevallen een dankbaar gebruik maakte van zijn op- en aanmerkingen.
 +
 +Als er eenige verdienste zit in mijn werk, dan schuilt deze vooral in de scherpe scheiding, die ik gemaakt heb, als 't ware den stamboom van het socialisme, die er aldus uitziet:
 +
 +{{:​namespace:​dome001chri01ill06.gif|}}
 +
 +Hierbij heb ik Marx en Engels, zoowel als de sociaaldemokratie in al haar vertakkingen,​ gerangschikt onder de staatssocialisten. Natuurlijk dat dit bestreden werd, vooral waar de sociaaldemokraten in Duitschland op hun kongressen tusschen zich en de staatssocialisten als Rodbertus zulk een groote scheiding maken en zelfs zoo ver gaan om te beweren dat de laatste strijd zal worden gestreden tusschen het staatssocialisme en de sociaaldemokratie.
 +
 +Maar ondanks dat meen ik wel degelijk hiertoe het recht te hebben, gelijk ik zulks uitvoerig heb aangetoond in een artikel in het Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik.[49] Wij hebben hier niet te doen met een staatssocialisme,​ made in Germany, maar met het staatssocialisme in zijn algemeene, wetenschappelijke beteekenis en doet men dit, dan zal men te slotte in mijn indeeling de juiste moeten erkennen.
 +
 +De tweede verdienste bestaat in het kompleteeren van het woord Anarchisme, dat alleen gebruikt onvolledig weergeeft wat men bedoelt. Ik stelde daarom voor sociaal-anarchisme in tegenstelling tot sociaal-demokratie,​ zoodat men in de woorden direkt zien kan wat beiden vereenigt: het socialisme en wat beiden scheidt: demokratie en akratie (of anarchie). Men zou ook kunnen spreken van anarcho-socialisme,​ maar dit is slechts een omzetting van hetgeen ik voorstelde en dus het is mij onverschillig welken vorm men kiest, mits men gemakshalve het algemeen doet.
 +
 +Opzettelijk behandelde ik niet de geschiedenis van het socialisme in Nederland, omdat ik zelf daarin een te groote rol heb gespeeld om de zaken weer te geven op een objektieve wijze. Het socialisme en mijn persoon zijn in Nederland zoodanig ineengegroeid,​ dat men ze onmogelijk van elkander kan scheiden. Men zou kunnen zeggen, dat dit boek in die leemte voorziet, maar juist omdat het gedenkschriften bevat, mag, ja moet het persoonlijk element geduld worden. Als zoodanig zou men dit werk kunnen beschouwen als een nieuw deel, een supplement van het andere.
 +
 +In mijn werk heb ik vooral getracht dezen stelregel te volgen: je ne propose rien, je ne suppose rien, j'​expose (ik stel niets voor, ik onderstel niets, ik leg bloot) en pas nadat ik dit gedaan heb, zooveel mogelijk met de woorden der schrijvers, geef ik pas mijn oordeel. En ik mocht de voldoening smaken dat een Duitsch sociaaldemokraat als dr. Michels in het Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik schreef, dat mijn Geschiedenis ‘zuiver en vlijtig geschreven is en betrekkelijk zeer weinig zakelijke dwaling bevat’ en dat zij ‘een reeks voordeelen bezit die wij graag en met vreugde willen erkennen’. Verder zegt hij: ‘de toon van het verhaal is niet alleen populair, maar ook warm en eenvoudig, aanschouwelijk en niet aanstellerig. Zoo kan het werk van Nieuwenhuis ondanks zijn fouten als een goede inleiding tot de geschiedenis der socialistische gedachtenweerld en tot op zekere hoogte, ofschoon veel minder, ook tot de geschiedenis der socialistische beweging worden beschouwd en - voor beginners - worden aanbevolen’. Deze kritiek was mij te liever, omdat mijn werk van sociaaldemokratische zijde hier te lande blootstond aan zulk een perfide beoordeeling in de Nieuwe Tijd, dat zij alleen verklaard kan worden uit bitteren partijhaat, een beoordeeling die elke zakelijke behandeling uitsluit en daarom ook maar het best ontbeantwoord bleef. Dat is niet alleen mijn oordeel, maar ook prof. Quack schreef mij in een briefje, gedateerd 23 November 1903: ‘de kritiek van den heer Pijnappel gaat buiten uw boek om. Zij is een gevolg van oppositie en wrok. Van objectiviteit in beoordeeling is geen sprake. De twee stroomingen in het socialisme botsen hier tegen elkander’.
 +
 +Overigens het oordeel van prof. Quack, wiens deskundigheid door mij vroeger was erkend, over mijn werk, schonk mij de grootste voldoening. Hij schreef mij na het eerste deel: ‘uw boekdeel, stevig ingebonden, ligt geruimen tijd reeds op mijn tafel en met het grootste genoegen zit ik daarin te lezen’ en na de voltooiïng schreef hij mij: ‘nu ik de laatste aflevering van uw “Geschiedenis van het Socialisme” ontvangen heb, is het mij een aangename plicht u dank te zeggen voor de vriendelijke toezending van uw werk, maar vooral u geluk te wenschen met het tot stand komen van het boek. Nergens is, dunkt mij, tot nu toe de tweeledige ontkieming en aanzwelling der paralel met elkander loopende stroomen van socialisme en anarchisme zoo duidelijk en zoo scherp aangetoond. Uw laatste deel is in dit opzicht bijzonder merkwaardig. Voor verdere studien zal ik dankbaar van uw wenken gebruik maken’.
 +
 +De schrijver, prof. Quack, is voor mij ook een dier zielkundige raadselen, die een tweeledig leven leiden. Als geleerde is hij te goed op de hoogte om het socialisme niet in meerdere of mindere mate aan te hangen, maar daarnaast is hij direkteur der Nederlandsche Bank, president van den Raad van Bestuur der Staatsspoorwegen en zit hij zoo wat in allerlei instellingen. Als het van iemand geldt dat twee zielen wonen in zijn borst, dan is dit met hem het geval. Toen hij in 1899 zijn veertigjarig doktoraat in de rechten herdacht, schreef ik hem een briefje om hem te feliciteeren. Jammer dat ik geen afschrift heb gehouden, want dan zou men zien dat de inhoud verre van malsch was en vooral den nadruk legde op dat tweeledige, dubbelslachtige leven. En bijna per ommegaande ontving ik van hem een antwoord, dat aldus luidde: ‘ik dank u zeer hartelijk voor uw vriendelijken brief. Die letteren waren mij misschien de aangenaamste van allen, die ik op dien dag ontving. Gij zegt 't zóó terecht: niet ieder kan alles zijn. Dat één zijde van mijn leven bij u waardeering vindt, is mij een prikkelende spoorslag om dapper voort te gaan en mijn boek in de nieuwe uitgave zoo volledig en afgerond mogelijk te maken. Uw bemoedigende blik versterkt mij. In gedachte reik ik u de hand’.
 +
 +Het eigenaardige is dat wij elkander nooit gesproken of ontmoet hebben, zoodat geen persoonlijke banden zijn geknoopt tusschen ons, die toch ten slotte zoo ver uit elkaar loopen in werkkring en leven.
 +
 +Als zulke mannen als Quack evenveel karakter hadden als kennis en gemoed, wij zouden in de wereld heel veel dingen anders zien worden. Maar de banden die hen aan de konventioneele wereld binden, zijn te sterk dan dat zij in staat zijn deze los te scheuren en des noods een leven te leiden, waarin niet zoo geheel voldaan kan worden aan de eischen van komfort. Zij zouden overigens heelemaal niet bestand zijn tegen de aanraking met het volk, welks ruwheid te stootend en te stuitend voor hen is dan dat zij over die ruwheid heen het edele, goede hart weten te waardeeren.
 +
 +Dit jaar 1899 was rijk aan gebeurtenissen. Het was toen juist 20 jaar geleden dat ik begonnen was met het blad Recht voor Allen en als verrassing bereidde de Centrale Raad van den Socialistenbond mij een feestgave, bestaande in een echt pamflet, gericht tegen mij onder aanvoering van Harttorff, getiteld: Na twintig jaren. Overzicht van de strijdwijze der socialisten zooals die door Recht voor Allen is voorgestaan en verdedigd gedurende haar twintigjarig bestaan (1879-99). Men meende daaruit zeker een aardig finantieel voordeel te halen, maar het was te min zelfs om opgang te maken en bezorgde slechts een groot finantieel nadeel aan de drukkerij, dat weer grootendeels op mij neerkwam als hoofdaandeelhouder in die zaak. Ik sprak er reeds over dat het geheele boekje een bloemlezing is, bijeengeharkt uit 20 jaargangen van een blad, om het bewijs te leveren dat ik niet altijd dezelfde was gebleven. Terecht schreef Coltof hierover: ‘wie de brochure gelezen heeft, zal moeten erkennen, dat de aanhalingen hoogstens bewijzen, dat D.N. niet als een dogmatikus bleef staan op het als predikant door hem ingenomen standpunt, maar steeds verder ging. Hier en daar wordt naar tegenstrijdigheden verwezen en soms naar spoedig op elkaar volgende veranderingen’. Het oneerlijke in dit werkje is dat alles aan mij wordt toegeschreven,​ omdat ik de verantwoordelijke redakteur van het blad was, maar de verzamelaar,​ die zijn tijd en kracht in plaats van aan de propaganda wijdde aan dit wroeten in eigen ingewanden, ging hierin zoo oneerlijk te werk, dat hij tegen beter weten in op mijn rekening schreef wat hij wist dat door anderen geschreven was, b.v. door Cornelissen,​ Coltof en anderen.
 +
 +Maar wat teekenend is voor degenen die dit werk verrichtten,​ dat is dat zij niet eens begrepen hoe zij door de uitgave ervan zichzelven den grootsten slag in 't gezicht gaven. Immers diezelfde man, die op nieuw werd uitgekleed, zoodat hij voor de zooveelste maal in zijn hemd stond - hij kan nog al goed tegen de koude! - werd op het kongres te Rotterdam in 1897 met algemeene stemmen herbenoemd tot redakteur van Recht voor Allen. Ja zelfs nog sterker, er werd na dat kongres in 1898 een nieuwe Centrale Raad gekozen, waarin zitting kregen de personen die meewerkten aan deze uitgave en op verzoek van deze nam ik nog drie maanden lang in 1898 het redakteurschap waar, ja de zaken bleven slepende en toen ik begreep dat men mij aan 't lijntje zou houden tot het kongres van 1898, deelde ik dien Raad mede dat ik als uiterste termijn stelde 1 April, om alsdan te eindigen met het redakteurschap,​ onverschillig of er al dan niet een redakteur was gevonden.
 +
 +Ik was het dus, die een einde maakte aan den toestand, niet zij die zouden toegelaten hebben dat zoo'n man, zooals zij mij teekenden in dat boekje, het blad in handen had.
 +
 +Dit pleit zeker niet voor het inzicht en het karakter van die lieden. Men ziet een scheepje het moeras insturen en men laat den stuurman stil in die richting werken. Knappe lui!
 +
 +Maar wat bovenal merkwaardig en verrassend mag heeten in die brochure, dat is wel dit, dat een Bond die stervende was - en dat kon een elk toch wel zien! - beschouwd werd als een Fenix, die zich in vlam zette, om als vernieuwd uit zijn assche te voorschijn te komen. En zegevierend roept men aan het slot, dat de socialistische beweging ‘werd herboren’. Of bedoelde men met die hergeboorte het ondergaan in de Sociaal Demokratische Arbeiderspartij?​ Want dat de Socialistenbond en de Soc. Dem. Arb. Partij steeds meer naar elkander toeschoven, dat was toen zichtbaar genoeg. Aan het boekje ontbrak alleen maar de opdracht: Aan onze kameraden van de S.D.A.P.
 +
 +En diezelfde mannen, die de verandering van D.N. na een twintigjarig leven van strijd zoo luide uitbazuinden en voorstelden als beginselverzaking,​ landden zelven na twee jaren aan bij de S.D.A.P., waar zij in genade werden opgenomen. In 1900 kwam dan ook de samensmelting tot stand, die ik voorspeld had, want het was een onmogelijkheid om op dit tweeslachtig standpunt te blijven staan. Alleen was het min dat mannen, die nog pas trouw hadden gezworen aan de roode vaan van den Socialistenbond,​ geen veertien dagen later dien bond verlieten, om met pak en zak over te loopen naar de S.D.A.P.
 +
 +Door de trouweloosheid van een paar personen (Fortuyn en J. de Boer) werd ook het eigen gebouw Constantia te Amsterdam ons onder de voeten weggenomen. Deze zagen liever het gebouw in handen der katholieken komen dan dat die vervloekte revolutionairen een vast vereenigingspunt zouden hebben. En inderdaad het gebouw werd verkocht en kwam werkelijk in handen der katholieken,​ zoodat nu op het gebouw der Rooden, waarin zooveel is afgespeeld, het kruis van Rome zegevierend staat. Zou er niets in het gemoed van die mannen omgaan, als zij de Rozengracht voorbijgaan en dat kruis hun zelfverwijtend toewenkt?
 +
 +Zeer eigenaardig was hetgeen de heer Geerken, een bekend journalist, die alle vergaderingen in het Volkspark als verslaggever had meegemaakt, bij het verlaten van Constantia schreef, nl. dat Constantia ‘te deftig was, dan dat men niet spoedig ruzie zou krijgen’. En hij begreep ook zeer goed, waar de twisten vandaan kwamen. Hij schreef:
 +
 +‘Zoo is het gekomen en toen ik eenmaal op het eerste kongres, waar de pers werd toegelaten, in de nieuwe zaal Frank van der Goes den strijd tegen D.N. hoorde aanbinden, staande naast zoo'n nieuw mooi tafeltje, toen begreep ik, dat het element was gekomen, dat tot ontbinding aanleiding zou geven en dat, waar saam gedragen leed en strijd, socialistenhetsen,​ als die van het Waterlooplein,​ voerden tot aaneensluiting en broederzusterliefde,​ weldra de broodkruimels de partij zouden gaan steken’.
 +
 +Juist, v.d. Goes en de zijnen waren het element, dat tot ontbinding aanleiding zou geven. Zij waren het, die ruzie kwamen zoeken en wien het minder te doen was om het beginsel dan om het bevredigen van eerzuchtige bedoelingen. Ook deze verslaggever zag meer gevaar in die socialisten ‘in de griezelige, halfduistere zaal van het Volkspark’ dan in die net gehandschoende heeren en dames, die in socialisme doen bij wijze van liefhebberij,​ omringd door eenige arbeiders die hopen op de kruimels, vallende van der heeren tafels. Meermalen dachten wij toen: arme arbeidersbeweging,​ die misbruikt en gemaakt wordt tot 'n proefveld voor vooruitstrevende elementen, die omhoog trachten te komen over de schouders der arbeiders heen.
 +
 +Nooit zullen wij de Afscheidsvergadering in Constantia vergeten. Man aan man stond men opgepropt. Men zag spijt en wrok op het gelaat van menigeen. Sommigen stond het huilen nader dan het lachen. Anderen zouden graag hun wraak hebben gekoeld op de personen, die dit werkje hadden geleverd. Ik herinnerde aan 29 Juni 1890, toen ik meehielp het lokaal te openen, dat door Fortuyn gedoopt werd met den naam Constantia (standvastigheid). En na nog geen negen jaar speelt diezelfde man Constantia in de handen van Rome. Als dit een beeld is van zijn Constantia, dan is hij gelijk aan den man die zijn huis op een zandgrond bouwde, dat bij de eerste windvlaag de beste omwaait.
 +
 +Alweer een stuk minder dat aan de oude beweging herinnerde.
 +
 +Alles letterlijk moest vernield worden door de S.D.A.P., wat wij met moeite en zorg hadden opgebouwd, tenzij het in hun handen viel. Onze gebouwen moesten verdwijnen, onze drukkerij moest vernietigd worden om daardoor mij bovenal finantieel te treffen, omdat men zeer goed wist dat mijn geld voornamelijk daarin zat. Het Nationaal Arbeidssekretariaat moest omvergehaald worden evenals het Plaatselijk Arbeidssekretariaat. De Amsterdamsche Arbeidersmaatschappij moest in den grond worden geboord. Geen middel was te laag of te gemeen, indien het maar dienst kon doen om ons schade toe te brengen. Maar had men van die zijde gehoopt ons er spoedig onder te krijgen, dit viel leelijk tegen. Te Amsterdam kan men zeggen dat de beweging gesplitst is in twee deelen, die vrij wel even groot zijn. Immers met den 1 Meidag wordt het Paleis voor Volksvlijt het eene jaar afgestaan aan de Vrijen en het andere aan de Sociaaldemokraten. Bij beide gelegenheden is de zaal alsdan stampvol. Alleen de vergaderingen dragen een verschillend karakter, zooals reeds naar het uiterlijk gezien kan worden. Terwijl onze vergaderingen echte arbeidersbijeenkomsten zijn zijn, zou men de hunne veel meer kleine middenstandsvergaderingen kunnen noemen, ja als de partij de diamantwerkers niet achter zich had, zij zou te Amsterdam niet veel te beteekenen hebben. En dat terwijl zij beschikken over een dagblad, over veel meer personen, die de pen kunnen hanteeern of het woord kunnen voeren!
 +
 +Tal van vraagstukken traden meer en meer te voorschijn, die maar al te veel scheiding brachten in onze gelederen. Verwonderen kan ons dit niet, want het ligt in het anarchistisch beginsel zelf opgesloten. Terwijl de sociaaldemokraten meer en meer al hun krachten koncentreerden op politiek terrein en dus bovenal bedacht waren op stemmenvangerij,​ zochten onze lieden dikwijls naar de praktische verwerkelijking onzer idealen door proefnemingen. Bij de eersten werd zoo langzamerhand alles verklaard tot privaatzaak,​ zooals: godsdienst privaatzaak,​ strijd tegen het koningschap privaatzaak,​ bestrijding van het alkoholisme privaatzaak,​ totdat men ten slotte zelfs den strijd tegen het eigendom zal maken tot privaatzaak. Daarentegen zag men van onze zijde een krachtsversplintering,​ waar sommigen gingen koloniseeren,​ ten einde in engeren kring te trachten hun ideaal te verwezenlijken,​ waar anderen zich op produktieve associatie en gemeenschappelijk grondbezit wierpen en wij deden de ondervinding op, dat nagenoeg allen die er zoo'n stokpaardje op nahielden, voor de algemeene beweging verloren gingen. Meermalen gaf dit wrijving, zelfs strijd tusschen ons, die niet bevorderlijk was om in eenheid op te marscheeren voor ons ideaal.
 +
 +Zelfs paste ik op al die bewegingen den stelregel toe: laat elkeen het probeeren op zijn manier, de ondervinding zal ook in dezen de beste leermeesteres zijn. Men zal wel genezen worden van alle sentimentaliteit,​ juist door de aanraking met de werkelijkheid. Ik kan mij te goed begrijpen, hoe teergevoelige menschen, die telkens stooten op de hardheid van het leven, zich daaraan trachten te onttrekken door zich een eigen bestaan te zoeken in een kleinen kring van geestverwanten. Mij schenen die kolonies altijd toe zooveel als moderne kloosters, want ook uit die zucht naar onttrekking aan de zondige wereld kwam in de middeneeuwen de begeerte voort naar het kloosterleven. Maar wat hielp dit tot oplossing der groote sociale vraag? Gesteld dat zij voor hen opgelost werd, welk voordeel genoot daarvan de wereld? Zeer juist werd eens gezegd dat al die pogingen eigenlijk niet veel anders waren dan het leggen van een socialistisch ei in een kapitalistisch nest en dat er dus niet veel van terecht zou komen. De ervaring heeft dit alweer bevestigd en de meest ijverige voorstanders der kolonisatie zijn ervan genezen, hetzij omdat zij teleurgesteld werden door het gebrek aan liefde en gemeenschapszin onder de deelnemers zelven, hetzij omdat zij finantieel niet in staat waren het hoofd boven water te houden. Intusschen zij die er zich aan waagden, gingen voor onze beweging verloren.
 +
 +Ook kregen wij toen gevallen van dienstweigering,​ hetzij onder den invloed van Tolstoï, wiens geschriften hier velen geheel brachten in den kring van het lijdelijk verzet, hetzij door de ontkenning van alle gezag. Propaganda te maken voor dergelijke daden, dat mag eigenlijk niet, want als één zaak het gevolg moet zijn van eigen, zelfgekweekte overtuiging,​ dan is het de dienstweigering,​ die zulke zware gevolgen na zich sleept. Persoonlijk geraadpleegd heb ik altijd gemeend de jongelieden,​ die op 19 jarigen leeftijd zoo licht ontvlambaar zijn, eer te moeten wijzen op de schaduwzijden dan hen aan te wakkeren, maar gingen zij er toch toe over, dan was ik vervuld met den diepsten eerbied voor jongelieden,​ die op dien jeugdigen leeftijd den ernst des levens zoodanig begrepen, dat zij zware straffen trotseerden liever dan ontrouw te worden aan hun overtuiging. Wij hebben reeds tal van dergelijke weigeringen gehad en ongetwijfeld hebben zij bijgedragen om menigeen tot nadenken te brengen en om het militarisme te ondermijnen.
 +
 +Het denkbeeld der algemeene werkstaking drong steeds door in ons land en onzerzijds werd daarvoor een krachtige propaganda gemaakt. Reeds op het kongres van den Socialistenbond te Leeuwarden was een voorstel behandeld om de propaganda voor de algemeene werkstaking ter hand te nemen. Vliegen stelt het alweer foutief voor in zijn Dageraad der Volksbevrijding,​ als hij zegt dat het door mij bestreden werd. Dat is niet zoo, want volgens het verslag zei ik: ‘hij (D.N.) acht de agitatie voor algemeene werkstaking wel nuttig, maar hij vreest dat daardoor de agitatie voor de afschaffing van het privaatbezit op den achtergrond zal raken. Het kongres wordt in een moeilijk parket gebracht, daar verwerping zou opgevat worden alsof wij tegen de algemeene werkstaking waren en dit gelooft hij niet, terwijl neemt men het aan, het is alsof het voortaan de hoofdzaak is’. Men nam dan ook ook een voorstel aan, waarin de nuttigheid der algemeene werkstaking werd erkend. Er is dus geen sprake van, dat ik mij deed kennen als een bestrijder ervan.
 +
 +Eenmaal aan de orde gesteld moest het denkbeeld wel post vatten onder de arbeiders en terwijl de sociaaldemokraten natuurlijk in overeenstemming met de Duitschers de algemeene werkstaking uitmaakten voor den algemeenen onzin, die dus bestreden moest worden, werd zij door ons flink gepropageerd. Meer en meer werd de geheele propaganda van ons een heel andere dan die der sociaaldemokraten. Wij ijverden voor de algemeene werkstaking,​ voor de direkte aktie in de vakbeweging,​ voor het antimilitarisme,​ zij bepaalden zich tot algemeen kiesrecht, centralisatie in de vakbeweging en het volksleger, zooals in Zwitserland. De scheiding werd dus steeds kompleter en de stemming tusschen beide partijen was zeer verbitterd en heftig. Dat kon ook moeilijk anders waar zooveel persoonlijke elementen zich mengden in den strijd. Ik stond hun vreeselijk in den weg en dat gevoelden zij terdege, vandaar dat hun propaganda voornamelijk gericht was tegen mijn persoon.
 +
 +In hun pers volgden zij de bourgeoispers getrouwelijk na, door tegenover ons de doodzwijgmethode toe te passen, gelijk men deze ook beproefd had indertijd tegen Recht voor Allen. Men wilde zoo graag den schijn opwekken, alsof ik van het tooneel verdwenen was en dus hoe minder men over mij schreef, hoe meer kans bestond er dat dit gelukte. Toch ging ik steeds voort op de gewone wijze de propaganda te voeren door bijna week aan week nu hier en dan daar op te treden en waarlijk ik had geen klagen dat men mij vergat, want als regel kan ik gerust konstateeren dat de vergaderingen,​ waar ik sprak, best bezocht waren en uitstekend slaagden.
 +
 +De eeuw spoedde ten einde. Zij had niet gebracht, wat wij allen, onverschillig wie dan ook, hadden verwacht, nl, een ingrijpende revolutie. Het kapitalisme zat nog hechter en sterker in elkander dan wij wel vermoed hadden en nu zagen wij het eigenaardige verschijnsel,​ dat de sociaaldemokraten zich meer en meer gingen passen in het kader van den tegenwoordigen tijd, om het zich daarin zoo behagelijk mogelijk te maken, terwijl de anarchisten den alouden strijd voortzetten en dan ook overal blootstonden aan de vervolgingen,​ evenals vroeger het geval was met de sociaaldemokraten. Zelfs dezelfde scheldnamen,​ die vroeger den sociaaldemokraten naar 't hoofd werden geworpen, werden nu met kwistigheid toegepast op de anarchisten,​ alleen met dit onderscheid dat nu de sociaaldemokraten daaraan ijverig meededen met de bourgeois. Zoo worden allen opgeschoven en door de anarchisten zijn nu de sociaaldemokraten fatsoenlijk en net geworden, terwijl zij zelven als ketters de verworpelingen der maatschappij werden, tegen wie de geheele wereld zich keert.
 +
 +===== XX. De Anarchist. (Vervolg.) =====
 +
 +**Het Anarchistenkongres te Parijs in 1900. - De groote werkstaking in 1903 en haar treurig einde.**
 +
 +Het jaar 1900, een eeuwjaar, werd feestelijk herdacht door een groote internationale tentoonstelling te Parijs, die al haar voorgangsters verre in de schaduw zette. Meestentijds is zoo'n tentoonstelling een aanleiding tot het houden van internationale kongressen en dat was toen ook het geval. Men kan zich haast niet voorstellen,​ waarover geen kongres is gehouden, maar wat ons, anarchisten,​ die ook een kongres wilden houden, overkomen is, dat had niemand verwacht. En te minder, omdat men een radikaal getint ministerie had onder Waldeck Rousseau als premier. Onder de ministers had ook zitting de bekwame sociaaldemokratische advokaat Millerand, de man die zich niet ontzag om zitting te nemen naast den beruchten slachter der Kommune, generaal Gallifet. Maar zei Hendrik IV, die van geloof veranderde als van kleeren om koning van Frankrijk te kunnen worden, met gebruikmaking van het geestige woord: Paris vaut bien une messe (Parijs is wel een mis waard), Millerand heeft datzelfde gedacht, toepassende:​ Paris vaut bien un ministère (Paris is wel een ministerplaats waard).
 +
 +Enfin, eenmaal den weg van het parlementarisme opgaande is het totaal onbegrijpelijk waarom men geen minister zou mogen worden. Al het geschreeuw, dat daartegen gemaakt is van sociaaldemokratische zijde, komt grootendeels voort uit wangunst. Hoe? Men zou wel kamerlid mogen wezen en geen minister? Maar waarom dan wel burgemeester,​ gelijk er reeds verschillenden in Frankrijk zijn? Het een zoowel als het andere is een stuk gezag en het is daarom niet te verwonderen dat men dien weg opgaande voor de kwestie kwam te staan of een sociaaldemokraat al dan niet deel kon uitmaken van een gemengd ministerie, want wil men wachten totdat men een geheel sociaaldemokratisch ministerie kan samenstellen,​ dan heeft men natuurlijk nog allen tijd. Geen wonder dan ook dat de verovering der politieke macht door de sociaaldemokraten maar al te dikwijls verandert in de verovering der sociaaldemokraten door de politieke macht. De gewone moeilijkheden,​ waarvoor men als regeeringspersoon komt te staan, werden nog vermeerderd onder deze omstandigheden. Immers verschillende vorsten kwamen Parijs bezoeken; onder hen bevond zich ook Frankrijk'​s bondgenoot, de czaar aller Russen, en nu kreeg men het walgelijke schouwspiel te zien, dat een sociaaldemokraat stond te buigen en onderdanige dienaar te spelen tegen een persoon, die als autokraat op de onmenschelijkste en meest barbaarsche wijze tegenover de Russische partijgenooten optrad. Als er een aanslag op zijn leven had plaats gevonden, die dubbel en dwars verdiend was, dan had deze minister, die zoo'n daad in zijn hart moest toejuichen, zijn leedwezen moeten betuigen en den czaar gelukwenschen indien de aanslag mislukte, hij had dan den verrader moeten spelen van zijn eigen partijgenooten in een ander land. En waar blijft dan de internationaliteit van het socialistische beginsel?
 +
 +Maar juist dat veroordeelt het parlementarisme,​ daar het aanleiding geeft tot dergelijke laagheid en huichelarij. Elke politieke macht, hoe haar oorsprong en vorm ook zijn moge, neigt noodzakelijkerwijze tot het despotisme.
 +
 +Een oproeping tot een internationaal revolutionair Arbeiderskongres werd in het najaar van 1898 gericht tot alle arbeidersgroepen,​ tot de revolutionaire socialisten en de kommunistische anarchisten,​ geteekend door Fernand Pelloutier, Emile Pouget en mij. Over 't algemeen werd deze goed opgenomen, zoodat uit Amerika, Argentinië,​ Engeland, Italië, Duitschland,​ Zwitserland,​ Spanje, België, Nederland, Boheme en Rusland verschillende personen naar Parijs waren gekomen om op 19, 20, 21 en 22 September een onderlinge bespreking te houden, maar wij werden hierin verhinderd, daar het kongres met een beroep op de zoogenaamde ‘misdadigerswetten’ van 1894 werd verboden.
 +
 +Het merkwaardigste is dat juist Millerand als kamerlid ten sterkste geprotesteerd heeft tegen het tot stand komen dier wetten en intusschen laat hij toe dat zij worden toegepast. Zoo zijn de politiekers overal. Men zegge niet: ja, maar Millerand deed het niet, die was minister van koophandel. Juist daarom zeggen wij dat hij het toelaat, want zoo'n maatregel gaat niet uit van een enkel departement,​ maar geschiedt krachtens een besluit van den ministerraad. En dus hij is er wel degelijk mede aansprakelijk voor. En wilde hij dit niet zijn, dan had hij moeten aftreden. Eigenaardig overigens dat die wetten nog niet zijn ingetrokken;​ in 1900 niet en nu in 1910 ook nog niet. Het schandboek der regeering Waldeck Rousseau-Millerand,​ de eerste officieele verbintenis van bourgeoisie en sociaaldemokratie was zeker nog niet vol genoeg, nog één bladzijde moest eraan worden toegevoegd, waarop met groote letters geschreven stond: Verbod van het Internationaal Revolutionair Arbeiderskongres in het jaar des heils 1900.
 +
 +Zietdaar de toepassing van de leuze der revolutie: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap,​ die geschreven staat op alle gebouwen, tot zelfs op kerken en gevangenisdeuren toe!
 +
 +Vreemd toch die vrees voor een 100 à 200 anarchisten!
 +
 +Parijs heeft een bezetting van 20.000 man en wie weet hoeveel nog op de forten daarrondom. Parijs zit vol met politie, stille en geuniformde en nog toont men zich bevreesd!
 +
 +Wel een verschil met de parlementaire socialisten,​ die kort daarna hun kongres hielden, dat wel verre van verboden te worden, geopend werd door Jaurès, den vriend van Millerand. En toch geeft men ons in de pers van die zijde steeds uit voor handlangers der bourgeoisie!
 +
 +De Petite République,​ het blad van Jaurès, zweeg en bewaarde eerst een welsprekend stilzwijgen,​ maar daarna deed het alsof het een vergissing was en het verbod ook weer was opgeheven.
 +
 +Maar geen woord van protest.
 +
 +Ook op het Internationaal Socialistenkongres werd geen motie van afkeuring en protest aangenomen. Dan toonde het Internationaal Socialistisch Studentenkongres zich nog waardiger, door te protesteeren tegen deze daad van willekeur, die onder een republiek ongehoord mag heeten.
 +
 +In de Aurore kwam althans de Pressensé ertegen op, wijzende op het schandalig kontrast tusschen de verdraagzaamheid,​ betoond aan alle vergaderingen der zwarte Internationale op den bodem der republiek en de gestrengheid waarvan men zich bediende tegenover de revolutionaire kongressen. ‘Men verjaagt socialistische Italiaansche afgevaardigden;​ men sluit den mond aan Elysée Reclus, aan alle libertairen;​ men laat de agenten der klerikale samenzwering stil hun gang gaan’.
 +
 +Het gemeenste was nog, dat Jaurès het later voorstelde in zijn blad, alsof wij niet hadden durven vergaderen en alsof dat heele verbod eigenlijk alleen bestond in onze fantasie. Maar hoe kwam het dan, dat hij toeliet, dat op het Nationaal Fransche Socialistenkongres,​ waar hij tegenwoordig was, een protest tegen dat verbod werd aangenomen? Dus Jaurès teekent mede protest aan tegen een verbod, dat niet gegeven is! En dat alleen omdat hij met de zaak verlegen zat! Zijn vriend Millerand afvallen, dat ging niet en zijn houding goedkeuren evenmin.
 +
 +Het behoeft nauwelijks vermelding dat onze Fransche kameraden gezorgd hadden dat de vreemdelingen niet in den valstrik liepen, hun door de regeering en de politie gelegd door dit verbod op 't laatste oogenblik uit te vaardigen, want dan zouden velen uit Frankrijk zijn gezet. En evenmin dat wij toch vergaderden,​ ofschoon niet allen tijdig onderricht konden worden van de plaats van samenkomst in een der voorsteden van Parijs. Een protestvergadering tegen het verbod was in den loop der week uitgeschreven,​ maar op aanraden der Fransche kameraden bleven wij allen weg. Maar ook dit voornemen werd belet door de politie, die den toegang tot de zaal versperde, terwijl de heele straat volstond met agenten. Sébastien Faure en eenige anderen gingen toen in een café aan den overkant, waar het weldra volstroomde. Het was gedurende den geheelen avond een beetje onrustig in de omgeving van het Maison du Peuple, dat afgezet was door politie en zelfs hadden nog enkele arrestaties plaats. Men gevoelde zoo wat ons te wachten staat als de sociaaldemokraten eens de macht in handen zouden hebben.
 +
 +Behalve rapporten over de beweging in de verschillende landen waren op de dagorde geplaatst de volgende punten: Kommunisme en Anarchie; Kommunisme en Individualisme;​ Tolstoïsme en Anarchie; de Anarchie en de Kerk; propaganda in de vakvereenigingen;​ verschillende wijzen van propaganda; Agrarisch vraagstuk; Werkloosheid;​ Libertair Onderwijs; Aansprakelijkheid en solidariteit;​ Koöperatie en Neo-koöperatie;​ de Vrouwenvraag;​ Algemeene werkstaking;​ houding der anarchisten in tijd van oorlog.
 +
 +Voor zooverre over deze vragen rapporten waren gemaakt, zijn deze later eerst in de Temps Nouveaux verschenen en daarna in boekvorm uitgegeven tegen den lagen prijs van 50 centimes, zcodat de werken van het kongres toch verspreid werden en elkeen kan zien hoe de zaak ernstig was opgevat als een kongres van studie en onderlinge gedachtenwisseling.
 +
 +Onder den indruk waarvan weet ik niet meer, maar het schijnt dat hier te lande ook de schrik was geslagen om het hart der regeerders. Ten minste de liberale, zelfs ietwat radikalerige minister van Justitie, mr. Cort van der Linden verrastte ons met een Nederlandsch Anarchistenwetje,​ door een verscherping voor te stellen van een paar artikelen der strafwet. Tot hiertoe was volgens art. 131 alleen strafbaar opruiïng tot een bepaald feit, de minister wilde de strafbaarheid uitbreiden ‘tot ongehoorzaamheid aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk bevel, tot ongehoorzaamheid aan een wettelijk voorschrift,​ tot een gewelddadig optreden tegen de openbare orde’, want ‘tegenover de meest gevaarlijke opruiïng, die strekt tot omverwerping der bestaande maatschappelijke rechtsorde, is het gezag thans niet zelden machteloos’. En ook wilde hij een nieuw artikel 266 inlasschen, waardoor het met het vrije woord en de vrije pers uit zou zijn en Nederland een ander ... Mecklenburg-Rusland zou worden. Tot nu toe mocht men vrijuit lichamen als de Regeering, de Politie, de Justitie, het Leger, enz. kritiseeren en was men alleen strafbaar, als men bepaalde personen beleedigde. Dit zou dan uit zijn. Wel 'n bewijs dat de anarchistische beweging langzamerhand een macht werd, waartegen de regeerders meenden zich te moeten beschermen. Met den val van dit ministerie ging ook dit prachtstuk van liberalen wetgevenden arbeid den doos in, maar toch leerde het ons op voldingende wijze, dat het voor ons en voor de vrijheid tamelijk onverschillig mag heeten of we klerikaal dan wel liberaal of radikaal geregeerd worden.
 +
 +Intusschen zette ik ook in die jaren mijn gewone leven voort door zoowel de schriftelijke als de mondelinge propaganda voor onze beginselen te voeren en met goed succès, tot groote ergernis van de sociaaldemokraten,​ die steeds deden alsof ik niet meer bestond en alsof het anarchisme dood was. Telkens bij alle gelegenheden werd dit praatje verteld, maar het grappigste was dat men zich zoo druk maakte over een doode! Overigens het beste bewijs dat men zelf niet geloofde wat men anderen trachtte wijs te maken.
 +
 +Maar toen brak het jaar 1903 aan en wat men nog kort te voren onmogelijk had geacht, dat werd plotseling werkelijkheid. Het zaad, dat jarenlang in de voren was geworpen, bleek toch niet vergeefsch te zijn geweest, maar te zijn opgeschoten. Nooit heb ik in mijn leven een jaar doorgebracht als in die eerste maanden van het jaar 1903 en met den grijzen Simeon had ook ik toen kunnen zeggen: ‘nu laat gij, o Heer, uw dienstknecht,​ naar uw woord, in vrede heengaan, want mijne oogen hebben uw heil gezien, dat gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volkeren’.
 +
 +Het was in die dagen alsof de werkstakingen in de lucht zaten, want zij volgden elkander in allerlei vakken op. Nu had er een staking plaats in de maand Januari onder de Transportarbeiders te Amsterdam. Door 56 man aan de Singapore-lijn begonnen, werden er spoedig duizenden arbeiders in betrokken. Schuitenvoerders,​ karrijders, ja zelfs de spoorwegarbeiders werden erin gesleept. Aan de Rietlanden werden twee spoorwegarbeiders ontslagen, omdat zij weigerden goed te vervoeren voor Müller en Co. en daarop volgde het neerleggen van den arbeid door 500 man. Het was dus een der schoonste stakingen, die men zich kan voorstellen,​ een solidariteitsstaking. De spoorwegarbeiders weigerden de stakende transportarbeiders te hinderen in hun strijd door het transport der goederen uit hun handen over te nemen en te volbrengen. De staking was spontaan en ging geheel buiten de hoofdbesturen om. Zelfs moeten hoofdbestuurders zich scherp hebben uitgelaten over een dergelijke staking en dat de hoofdbesturen meededen, dat geschiedde alleen omdat zij meegesleept werden. De boel was hun blijkbaar over het hoofd heen gewassen.
 +
 +Op den gedenkwaardigen 31sten Januari was het een algemeene staking in het spoorwegbedrijf. Het anders zoo drukke station te Amsterdam was doodstil; geen trein, die passagiers aanbracht of vervoerde en kwam men aan het station, op alle deuren las men met groote letters: GESLOTEN. Voor het station overal groepjes menschen, die de zaak bespraken. Eigenaardige dingen gebeurden er. Te Amersfoort werd een trein geladen met 130 infanteristen,​ bestemd om op te treden tegen de stakers te Amsterdam, en toen alles klaar was, stapten machinist en stoker af, die weigerden den trein naar Amsterdam te brengen met dit gevolg, dat een opzichter-machinist zich daartoe moest leenen. Toen het bootje der Federatie van Transportarbeiders langs een der oorlogsschepen stoomde, werden de opvarenden getroffen door een buitengewoon bewijs van solidariteit. Geestdriftig werden zij van het oorlogsschip toegejuicht en terwijl de manschappen zwaaiden met hun mutsen, riepen zij uit volle borst: leve de Federatie! Het was alsof overal een heel andere geest woei.
 +
 +De regeering meende zeker handig te zijn door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij de vrije hand te laten, want deze durfde niet toegeven uit vrees dat de regeering de koncessievoorwaarden zou handhaven. En wat deed toen de direktie der Spoorwegmaatschappij?​ Zij bukte voor de stakende arbeiders. Hoe bang de bezittende klasse was, bleek uit het geduchte troepenvervoer. Het garnizoen was versterkt met 625 man, terwijl van verschillende zijden versterking werd verwacht, o.a. van Amersfoort, Deventer en Venlo.
 +
 +Maar aan de eischen werd toegegeven, ook aan die der Transportarbeiders,​ die zelfs de vrijheid kregen op de Beurs te vergaderen. Men was zoo minzaam, zoo vriendelijk.
 +
 +Het was ongehoord zooveel overwinningen als men behaalde. De Lood- en Zinkwerkers,​ sints weken in staking, kregen hun eischen toegestaan, de Spoorwegarbeiders en de Havenarbeiders wonnen. De Gemeente-arbeiders,​ die ook in aktie waren wegens het ontslag aan 39 gemeentekraandrijvers,​ kregen ook bericht van den burgemeester dat het ontslag was ingetrokken. Overwinningen dus over de geheele linie. Zoo iets was nog nooit vertoond. Het was alsof men stond aan den vooravond van groote dingen. Nooit heeft de arbeider zich zoo bewust gevoeld van zijn macht als in de dagen, die toen doorleefd werden.
 +
 +De pers stond verslagen. De Nieuwe Rotterdammer schreef dat ‘door de werklieden-organisatie een overwinning is bevochten, zooals zij er vóór dezen ten onzent nog geen heeft behaald en dat die overwinning haar in macht en kracht nog geducht zal doen toenemen’. De Nieuwe Courant getuigde dat ‘het gezag is verplaatst. Men mag nu slechts hopen op de wijsheid der organisaties’. De Standaard zei, dat ‘een krachtige, goed georganiseerde poging is aangewend om de macht te verplaatsen en die poging is volkomen gelukt. Het valt niet te verhelen, dat de coup d'​état zonder voorbehoud geslaagd is en dat bij elk conflict dat weer komen mocht, aanstonds hetzelfde middel kan en zal worden aangewend, om telkens op nieuw tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid te dwingen’. De Telegraaf zag ‘de macht, door een geweldige krachtsinspanning der werklieden-organisaties verplaatst, uit de handen van den werkgever gerukt en gekomen in handen der werkliedenorganisaties’. In het Handelsblad noemde een inzender het ‘eenige slachtoffer de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid’,​ daar door hem zoo niet juridisch, dan toch feitelijk de spoorwegwet van 1875 is afgeschaft.
 +
 +Zoo was toen de algemeene geest.
 +
 +En wij voegden reeds toen deze waarschuwing aan de blijdschap over de schoone behaalde resultaten toe: ‘laat de moed den arbeiders niet brengen tot overmoed’.
 +
 +Het vermakelijkste was alweer de houding van de sociaaldemokraten in hun dagblad Het Volk onder redaktie van Troelstra. Steeds waren wij en vooral ik uitgescholden en bespot over die algemeene werkstaking,​ waarvoor wij propaganda maakten, en die in navolging der Duitschers liefst bestempeld werd met den naam van ‘algemeenen onzin’. En wat lazen we nu in een geestdriftig artikel van Troelstra, getiteld: ‘De leeuw toont zijn klauw’? Luistert:
 +
 +‘De algemeene werkstaking zal, zoo noodig, ook in ons land de konservatieven tot rede moeten brengen - en zij zal dit doen, daaraan valt ondanks de houding der meeste vakvereenigingen op dit oogenblik niet te twijfelen. En nog groote overwinningen,​ door middel der werkstaking behaald, bergt de toekomst in haar schoot.
 +
 +Arbeiders, kameraden, het gaat goed zoo!
 +
 +Men kan het hooren groeien.
 +
 +Het vaandel der Eendracht slechts hoog gehouden - nog wat meer samenwerking en vertrouwen - en de groote legermacht staat klaar, waarmede het proletariaat zich zijn burgeren menschzijn zal veroveren’.
 +
 +Dit blad deed nu alsof het altijd voor de algemeene werkstaking was geweest en ging pronken met de anarchistische veeren. Wij hebben daar niets op tegen, elkeen staat aan dwaling onderhevig, maar waarom dan niet eerlijk bekend: wij hebben gedwaald en wij zien in dat gijlieden gelijk hebt gehad? Zich nu de eer toe te kennen, terwijl men het beginsel altijd heeft bespot en belasterd, dat overtreft in gemeenheid alles wat zich laat denken. Maar er was een overwinning en wel een zeer groote overwinning behaald en deze moest nu door de sociaaldemokratie ten nutte worden gemaakt, om er voor de partij zooveel mogelijk uit te halen. De algemeene indruk was in den beginne dat de sociaaldemokratie de eer der overwinning toekwam en - deze eigende zich haar dan ook toe.
 +
 +Terwijl de Ned. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel en haar voorzitter J. Oudegeest nu hard jubelden over deze zegepraal en haar voorstelden als hun werk, kwam de voorzitter der Federatie van Spoorwegarbeiders,​ Petter, daartegen in het openbaar op door te zeggen dat ‘de Ned. Vereeniging niets met het ontstaan dier staking te maken had; ze is ontstaan onder leden der Federatie van Spoorweg-organisaties en door hen is het besluit der staking genomen’.
 +
 +Hoe weinig inzicht bestuurders,​ die zich aanmatigen den geest hunner vereeniging te kennen, dikwijls hebben, bleek ook hier, want juist ruim veertien dagen vóór deze staking sprak de voorzitter Oudegeest op een vergadering van die vereeniging de volgende woorden:
 +
 +‘Langs den weg der vak-aktie alleen kan het spoorwegpersoneel niets bereiken. We zouden niets anders kunnen doen dan adresseeren of ... staken. Aan het laatste is echter, behoudens voor een enkel klein maatschappijtje,​ in den eersten tijd niet te denken’.
 +
 +Hij meende dan ook die vereeniging te moeten drijven op den politieken weg en hoopte dat er in de kamer meer menschen zouden komen, die optraden voor de spoorwegarbeiders.
 +
 +En ruim veertien dagen later brak er een staking uit niet bij een enkel klein maatschappijtje,​ maar bij de beide groote spoorwegmaatschappijen,​ zoo onverwachts en zoo spontaan dat zij zelfs dat hoofdbestuur overviel. Als een profeet binnen een korte spanne tijds werd gelogenstraft door de feiten, dan is dit het geval geweest met dezen voorzitter. Deze werkstaking leerde dat langs den weg der vak-aktie alleen het spoorwegpersoneel schitterende resultaten kon verkrijgen.
 +
 +Dat ik, die reeds jaren gewerkt had voor de algemeene werkstaking,​ die in ons land als de vader ervan beschouwd kan worden evenals de sociaaldemokraat Briand, de latere minister, in Frankrijk, die daarom dan ook den titel had van général Grève générale (generaal Algemeene Werkstaking),​ schoone dagen beleefde, dat behoeft zeker geen betoog.
 +
 +Van mijn hand verscheen dan ook een geestdriftig artikel onder den titel: Het is een lust om te leven! Ik deed toen uitkomen hoe wij reeds eenigen tijd propaganda maakten voor dat denkbeeld en toen Liebknecht zei dat de tijd der werkstakingen voorbij was, dat werkstaking een verouderd middel was, toen konden wij een lach niet onderdrukken en toonde dit aan dat hij oud werd en zijn tijd zeer slecht begreep. Maar wàar is het, dat werkstakingen door de sociaaldemokraten tegenwoordig met leede oogen worden aanschouwd.
 +
 +Wat zien we nu? Dat ze wel meemoeten, of ze willen of niet, ze worden meegesleept,​ willen zij niet het beetje invloed dat zij op de arbeiders hebben, heelemaal verliezen, de beweging is hun over 't hoofd heen gegroeid en zij juichen de algemeene werkstaking toe, daareven nog anarchistischen onzin door hen geheeten. ‘O, die grappenmakers,​ zij meenen te schuiven en - zij worden geschoven. Het is het anarchisme, dat den weg wijst, de sociaaldemokratie staat al in de achterhoede’.
 +
 +Zelfs moest Troelstra erkennen dat ‘de arbeidersbeweging in haar geheel grootendeels vijandig staat tegenover hem en zijn partij’. Op het partijkongres te Enschedé, in datzelfde jaar 1903 gehouden, verklaarde Troelstra:
 +
 +‘Het partijbestuur overwoog ernstig in deze 2e vergadering voor te stellen het idee der Algemeene Werkstaking aan kant te zetten. Eenstemmig’ (dus ook Troelstra stemde voor) ‘heeft het Partijbestuur besloten dat niet te doen. De boel zou zijn gesprongen omdat dan het niet inlichten te berde had moeten worden gebracht en men zou hebben gezegd: zie hier wat de soc. democraten doen.
 +
 +Meedoen was onze proletarische plicht.
 +
 +Ons bestaan als arbeiderspartij was er mee gemoeid. Niet om de arbeiders goed te vrind te houden of uit lafheid, maar om onzen plicht, de arbeiders te dienen.
 +
 +Waarschuwingen zouden niet veel hebben gebaat.
 +
 +Er zou gezegd zijn en met alle recht: Gij vreest om bij de burgerij in een slecht daglicht te komen.
 +
 +Gij zijt parlementairen en vreest, als een revolutionaire daad wordt vereischt, u met de arbeiders te encanailleeren.
 +
 +Allen invloed zouden wij hebben verloren’.
 +
 +En hoe ik hem in den weg heb gezeten, blijkt zeker het best uit de uitlating van hem op datzelfde kongres: ‘het geloof aan D.N. is grooter hinderpaal voor de arbeiders en den klassenstrijd dan het geloof in God’. Naar aanleiding daarvan schreef het regeeringsorgaan De Standaard terecht:
 +
 +‘Het geloof der Christelijke werklieden in den levenden God, en de invloed, dien D.N. nog steeds bleef oefenen op de meeste niet-geloovige arbeiders - daarop stuitte meestal de vindingrijkheid van den grooten tacticus en den slimmen diplomaat af. Hij heeft dit op het Enschedeesche kongres zelf op eigenaardige wijze te kennen gegeven door zijn uitroep, die veel op een wanhoopskreet geleek, dat het nog schadelijker voor den arbeider is, te gelooven in D.N. dan in God’.
 +
 +Maar wij zouden nog erger dingen beleven. Protestvergaderingen werden gehouden tegen de stakingsjustitie in Frascati, Handwerkers Vriendenkring en Bellevue, te Amsterdam, waar onder de sprekers ook ik behoorde. Dat was zeker 'n doorn in het oog van Polak, den voorzitter van den Alg. Nederl. Diamantbewerkersbond. Zoo'n grootsche beweging, zulke schitterende overwinningen en dat zonder dat de naam van Polak werd genoemd en waardoor de ‘bloem der vakvereenigingen’ plotseling werd overschaduwd door zulke kerels als bootwerkers en spoorwegarbeiders,​ neen het was om te barsten van spijt. En dit moest verhaald worden op mij, want elkeen in de arbeidersbeweging wist, dat de algemeene werkstaking door mij aan de orde was gesteld. Getuigen het de vele brieven van gelukwensch,​ in die dagen door mij ontvangen, waarin het telkens terugkeerende refrein was: de ‘ouwe’ heeft eer van zijn werk. In de beweging word ik meestentijds met dien naam aangeduid, evenals de kapitein op een schip. Zelfs herinner ik mij, dat ik ook wel eens ‘vader’ werd genoemd, o.a. door een zeventigjarige,​ die nooit naliet mij zoo te betitelen.
 +
 +Om nu die vergaderingen,​ die allen zeer druk bezocht waren, in de war te sturen, had het bestuur van den A.N.D.B. een schrijven gericht, om te motiveeren waarom deze vereeniging,​ ofschoon volkomen instemmende met het doel der vergadering,​ zich onthield om eraan mede te doen.
 +
 +‘De reden dier onthouding is gelegen in het feit, dat de heer F. Domela Nieuwenhuis er het woord zal voeren. Dezen heer hebben wij leeren kennen als een vijand van alle deugdelijke vakorganisatie,​ als iemand die op allerlei wijzen tracht twist en tweedracht in de vakvereenigingen te brengen, als iemand die zijn kracht zoekt in het belasteren en verdachtmaken van personen, die in de vakbeweging functiën, vooral bezoldigde functiën vervullen. Zoo iemand kunnen wij niet beschouwen als een woordvoerder der vakbeweging’.
 +
 +Op de vergadering in Handwerkers Vriendenkring,​ waar Pothuis en dr. Gorter spraken, achtte men het geraden om dit schrijven niet eens voor te lezen. In Bellevue werd het met gesis en gefluit ontvangen, terwijl van Erkel als spreker het schrijven scherp laakte en mij juist noemde als een man die voor de arbeiders zeer veel heeft gedaan en nog doet. Eindelijk in Frascati, waar ik zelf spreker was, stond ik erop dat geheele schandstuk voor te lezen. Sterke teekenen van afkeuring, maar toen ik opstond om te spreken, weerklonk een geestdriftig,​ donderend applaus aan alle kanten der zaal. Even slechts stipte ik dit schrijven aan door te verklaren dat ik het mij een eer achtte door iemand als Polak, die zich van zijn eerste optreden in de arbeidersbeweging af als onbetrouwbaar had doen kennen, zoo beoordeeld te worden, om daarna over te gaan tot de behandeling van het onderwerp van den dag.
 +
 +Als een eigenaardigheid dient hier vermeld dat na mij een matroos der marine in vol uniform optrad, om namens vele matrozen een eeresaluut te brengen aan de arbeiders, die zoo kordaat waren opgetreden en hun tanden hebben laten zien, en te protesteeren tegen de pogingen, om de militairen hand- en spandiensten te laten doen voor het kapitalisme. Hij wist wel dat hij voor zijn optreden de kast zou ‘indraaien’,​ maar dat had hij ervoor over. Nu, deze straf volgde, maar dadelijk daarop werd hij ontslagen ‘uit hoofde van eigenaardige ongeschiktheid voor den militairen dienst’, echter met een certifikaat van goed gedrag. Er ontbrak nog maar aan dat hij pensioen kreeg! De heeren waren bepaald de kluts kwijt, want nooit is iemand zoo gemakkelijk uit den dienst vrijgelaten.
 +
 +Maar er dreigde nu een andere staking, nl. van de gemeentearbeiders te Amsterdam, die een ultimatum hadden gesteld om als dan niet aan hun verzoek om loonsverbetering,​ die nu reeds drie jaar aanhangig was, werd voldaan, het werk erbij neer te leggen. Een staking van gemeentearbeiders is in een groote stad een van de ergste dingen, die zich laat denken. Geen licht, geen water, geen opruiming van vuil - als men daarover een enkel oogenblik nadenkt, dan kan men zich bij benadering voorstellen wat dit zeggen wil. Er heerschte een geduchte spanning, vooral onder de gaswerkers en er behoorde meer toe om hen te kalmeeren dan om hen aan te vuren. Ik geloof dat ze toen tot alles in staat waren geweest. Woensdag 4 Februari was er raadszitting en daar had Polak, die gemeenteraadslid was, eerst met anderen voorgesteld de volgende resolutie:
 +
 +‘de Gemeenteraad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, het Hoofdbestuur van den Centralen Gemeente-Werkliedenbond mede te deelen, dat binnen den kortst mogelijken tijd de wenschen der Gemeentewerklieden in ernstige overweging worden genomen, en dat de Raad het vertrouwen uitspreekt, dat de Gemeentewerklieden het door hen gestelde ultimatum zullen intrekken, gehoord de onmogelijkheid om binnen zóó korten tijd den omvang en de gevolgen der door hen gestelde eischen te beoordeelen’.
 +
 +Deze resolutie was onjuist, want ja nu had het den schijn alsof het ultimatum geen tijd liet den omvang en de gevolgen der eischen te beoordeelen,​ maar men vergat erbij te zeggen dat de gemeentewerklieden reeds drie jaar lang geduld hadden gehad en toch aan alle dingen, ook aan het geduld, een eind komt.
 +
 +Maar zij werd ingetrokken door de voorstellers om plaats te maken voor een andere, die werd aangenomen en die luidde:
 +
 +‘De Raad verklaart goed te keuren de verklaringen van B. en W. betreffende de aanstaande herziening van het Werklieden-Reglement en de daarmede samenhangende salarisregelingen,​ gaat over tot de orde van den dag’.
 +
 +Donderdagavond was er een huishoudelijke vergadering uitgeschreven voor de gaswerkers in Neerlands Werkman - onder deze kategorie van arbeiders was de geest het meest revolutionair - om een beslissing te nemen en men kon zeggen dat men vrij algemeen voor handhaving van het ultimatum was op 9 Februari. Des middags kreeg ik bezoek van twee bestuursleden,​ die mij kwamen verzoeken om 's avonds ter vergadering te komen, want in heel Amsterdam was niemand, die vertrouwen genoeg bezat om den storm te bezweren en een uitstel van het ultimatum erdoor te krijgen. Het was kort dag en er bleef zeer weinig gelegenheid om de zaak eens te overleggen met geestverwanten. Want ik vreesde toen reeds, dat het misschien een valstrik kon zijn, om de werklieden te kalmeeren. Wat moest ik doen? Ik beloofde te komen en intusschen de zaak nog eens goed te overwegen. Ik gevoelde toen al de verantwoordelijkheid die op mij rustte, want een enkel woord van mij was voldoende geweest om den volgenden dag reeds een staking onder die mannen te doen uitbreken. Maar ik gevoelde ook de gemeene houding, aangenomen door een Polak, voorzitter van den A.N.D.B., door een Douwes, voorzitter van Patrimonium Diamantwerkers,​ door een Nolting, deel uitmakende van het Werkliedenverbond en door de Roomsch-Katholieke gaswerkers, die in een vergadering,​ gehouden in het Gildenhuis, besloten hadden hun steun te onthouden aan de beweging, of-schoon de noodzakelijkheid eener herziening van de loonregeling erkennende.
 +
 +Toen ik ter vergadering kwam, die stampvol was, werd ik met een oorverdoovend gejuich begroet en te mijner eere zong men den Socialistenmarsch uit volle, onbeklemde borst. Na opening door den voorzitter, werd verslag gegeven van den toestand en medegedeeld dat de burgemeester had verklaard onmogelijk op het ultimatum te kunnen ingaan, al zou heel Amsterdam ook de lucht in moeten. De voorzitter stelde mij toen voor als den man, wien men in deze moeilijke zaak om raad had gevraagd, daar ik het was, die aanspraak kon maken op de achting van alle arbeiders en deze dan ook bezat.
 +
 +Toen ik opstond om te spreken, was er weer een oorverdoovend gejuich, maar ik begon met te zeggen dat men niet verstandig deed om nu reeds te juichen zonder te weten wat ik zou raden, want het kon wel eens wezen dat men na mijn spreken niet zoo zou juichen. Ik zou mijn raad geven naar plicht en geweten, overeenkomstig den ernst van het oogenblik, dien allen moesten beseffen. En nu zette ik uiteen dat door de raadszitting van den vorigen dag de positie veranderd was en de arbeiders verzwakt waren, want men stond nu niet alleen meer tegenover de bourgeoisie,​ maar ook tegenover een deel der arbeiders, die u midden in den strijd in den rug hebben aangevallen. Verdeeldheid is er gebracht door het verraad dier heeren - nl. Polak, Douwes en Nolting -, die de zaak der arbeiders hebben verraden. En daarom achtte ik het verschuiven van het ultimatum, maar tegen een vasten termijn, waarvan men dan onder geenerlei omstandigheid zou afwijken, geraden. ‘Stapelt kolen vuurs op de hoofden dergenen die u steeds paaiden met beloften. Gij hebt het nu drie jaar volgehouden,​ toont nu ook een klein uitstel te kunnen geven. De harten warm, maar de hoofden koel, dat is het beste. En wordt ook dit niet gedaan, welnu alle verantwoordelijkheid kome neer op de hoofden der gemeenteraadsleden,​ gij hebt rechtvaardig en redelijk gehandeld en kunt dus de toekomst gerust afwachten’.
 +
 +Eenerzijds klonk nu: Ja, ja, maar anderzijds riep men ook: Neen, neen! En ten slotte nam men een motie aan, waarin het ultimatum veertien dagen verlengd werd, maar waarin gezegd werd dat men zorg zou dragen de aktie levendig te houden en zich bereid verklaarde op het eerste sein den arbeid neer te leggen.
 +
 +Later heb ik dikwijls spijt gehad over dit advies, omdat ik de meening heb gekregen dat ik er eigenlijk toch was ingeloopen, te meer toen het bleek dat het uitstel geleid heeft tot intrekking van het ultimatum door het Centraal Bestuur, wat ik in aanmerking genomen den geest in de verste verte niet had kunnen vermoeden. De stad Amsterdam mag er blij om zijn, want nog ben ik overtuigd, wetende hoe in die dagen de geest was, dat één woord van mij voldoende was geweest om de geheele stad in het duister te zetten en wie weet wat er dan was gebeurd in de andere takken van bedrijf. De geest was toen goed en wie zal zeggen welke grootsche gevolgen dit zou hebben gehad? Want nu was er eigenlijk de domper op gezet en later kon men niet meer van de mannen gedaan krijgen, wat toen zeer zeker gevolgd zou zijn.
 +
 +Na deze vergadering had er een nachtelijke vergadering plaats in de Geelvinck van trampersoneel,​ waar prof. Treub sprak en waar ook Polak, die intusschen gehoord had wat ik dien avond over hem had gezegd, zich verantwoorden mocht over zijn houding in den Gemeenteraad. Het is mij voorgekomen dat een der bestuursleden van deze vereeniging,​ een dergenen die mij zoo dringend ter vergadering noodigden, hier op deze vergadering een gemeene rol speelde, waardoor ik te meer versterkt word in de onderstelling,​ dat ik mij toch eigenlijk heb laten beetnemen, al was er voor mijn standpunt zeer veel aan te voeren.
 +
 +Een ieder kon begrijpen dat de ontzaggelijke nederlaag, op 31 Januari geleden, niet ongewroken kon blijven. De reaktie zou weldra toonen wat zij vermocht.
 +
 +Toen was de leider der antirevolutionaire partij, dr. A. Kuyper, premier minister en dus wij hadden het voorrecht een knap en een voortvarend man aan 't roer te hebben, die krachtens zijn verleden voor geen klein geruchtje vervaard was. Als men toch geregeerd wordt, is het altijd plezieriger dat een knap man het doet dan de eerste de beste middelmatigheid,​ die uit gebrek aan zwaarte omhoog viel. Het was diezelfde man, van wien eenmaal het Handelsblad getuigde (1886): ‘met oneindig grooter gevaren bedreigt deze ex-dominee (dr. A. Kuyper) onze maatschappij,​ onze vrijheden en instellingen,​ dan de andere ex-dominee Domela Nieuwenhuis’.
 +
 +En toch in deze dagen werd diezelfde gevaarlijke man tot zelfs door het Handelsblad beschouwd als de redder in den nood.
 +
 +Die dr. Kuyper, ofschoon chef der antirevolutionaire partij, had zich doen kennen in den kerkelijken strijd onzer dagen als iemand die geheel niet afkeerig was van de revolutie. Kenschetsend hiervoor is een der hoofdstukken uit een brochure van hem, waarin hij de vraag behandelt: ‘is revolutie altoos zonde’? en haar beantwoordt met een krachtdadig Neen.
 +
 +Hoort wat hij zei:
 +
 +‘Is revolutie altoos zonde?
 +
 +En dan meenen we ons te herinneren, dat zeker klein land de laatste jaren, slag op slag; keer op keer; nationale feesten vierde. Jubilaeën van drie eeuwen her, waarbij de rijmers van “Oranje en Spanje” zongen. En al de vreugd der kleinen was, om af te geven op den Spanjool.
 +
 +Aan die nobele feesten deed al wat nobel in den lande was meê, Rome natuurlijk uitgezonderd. Maar anders heel de pers, alle geletterde kringen. Ook onder ons alle richtingen. Ieder loofde, ieder prees, ieder verheerlijkte,​ wat de Geus en wat Marnix en wat Prins Willem van Oranje tegen Filips en Alva hadden bestaan.
 +
 +Men noemde den Opstand tegen Spanje, en zong, dat die Opstand schoon, die Revolutie onze redding, dat Omwentelen van het staatsbestuur de geboorte onzes volks was geweest’.
 +
 +Op de vraag: ‘drijft gij dan toch geen revolutie’?​ antwoordt hij: ‘veilig durven we op die vraag antwoorden: Ja, waarlijk, dat is ook zoo, en dat we deze Revolutie drijven, is ons een roem, is onze eere’!
 +
 +Deze minister was minister in de netelige omstandigheden,​ waarin men verkeerde en nu rees de vraag: hoe zal zijn houding zijn tegenover de spoorwegarbeiders,​ die met hem, gedreven tot revolutie wegens lotsverbetering,​ zullen zeggen: zeker, die revolutie is onze roem, onze eer?
 +
 +Voor de zooveelste maal zagen we weer bewezen, dat gezagslieden,​ van welke kleur of richting ook, eenmaal aan het bewind gekomen, allen precies hetzelfde handelen, ja laat ons er bijvoegen: precies hetzelfde handelen moeten. Dat is de vloek die op het gezag rust.
 +
 +Ik schreef in die dagen een brochure, getiteld: De revolutionaire dr. A. Kuyper contra den reaktionairen minister Kuyper, die bij duizenden aan den man werd gebracht. Dr. Kuyper werd hier door zichzelven weerlegd en bestreden. Ik, die de geheele geschiedenis der Nederl. Hervormde kerk te Amsterdam ken, ik, die al zijn brochures over deze kwestie gelezen had, kon hem dagen voor het gericht van zijn eigen rechtbank en dan gold ook hier weer: gewogen, gewogen, maar te licht bevonden.
 +
 +Men schreeuwde om wetten, ten einde zoo'n toestand voor het vervolg te voorkomen en opgezweept door de pers duurde het niet lang of er kwam een wetsvoorstel in, dat een kneveling der spoorwegarbeiders inhield.
 +
 +Misschien werd de indiening verhaast door een onvoorzichtigheid,​ begaan door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging. Immers voordat het zoover was gekomen, verscheen er een missive van dat Hoofdbestuur,​ waarin gedreigd werd dat als de regeering zulke wetten durfde indienen, de spoorwegvereeniging dit zou beantwoorden met een staking, zoodat de kamerleden niet eens ter beraadslaging zouden kunnen opgaan naar 's Gravenhage.
 +
 +Terecht is dit een ‘idiote’ proklamatie genoemd, want zulke dingen zegt men niet, die doet men. En als er een zekere mate van bekwaamheid vereischt wordt om leider te zijn van een vakvereeniging,​ dan mocht men mannen, die op zoo'n gewichtig oogenblik zoo weinig voorzichtigheid gebruiken en door overmoed zich laten verleiden tot zulke waaghalzerij,​ waarin ‘al te veel het gemis aan kracht en bovenal de sterkte van den vijand wordt over het hoofd gezien’, wel wegens onbekwaamheid afdanken en naar huis zenden.
 +
 +Troelstra hield zich flink in het Volk en artikelen als: ‘Het geweer bij den voet’ waren wel in staat de gemoederen op te wekken en warm te houden. Het is dan ook door den voorzitter van het Hoofdbestuur Oudegeest op het kongres te Enschedé erkend, dat zijn onzinnige proklamatie was geschreven onder den invloed van Troelstra'​s opgewonden artikelen.
 +
 +Op uitnoodiging der Spoorwegvereenigingen en van de Federatie van Transportarbeiders werden de vertegenwoordigers van de arbeidersbonden en partijen uitgenoodigd tot een geheime vergadering in het gebouw van den Diamantwerkersbond,​ te houden op 20 Februari, ten einde met elkaar te beraadslagen wat er gedaan moest worden ter wering van de wet, die de vakaktie zou belemmeren.
 +
 +Zelf heb ik die vergadering niet bijgewoond, omdat ik weigerde te voldoen aan de opdracht der Vrije Socialistenvereeniging,​ die ook uitgenoodigd was, want een samenwerking met menschen als de sociaaldemokraten,​ die door hun verleden getoond hadden onbetrouwbaar te zijn, scheen mij niet gewenscht toe. Volgens het verslag van onze afgevaardigden heerschte er op die vergadering een duffe, moedelooze geest en Troelstra was de man, die feitelijk de vergadering redde door den aanwezigen moed in te spreken.
 +
 +Het was dan ook op zijn voorstel dat een motie werd aangenomen waarin verklaard werd dat de Vereenigingen van het Spoorwegpersoneel ter wering van een wet, die de vrijheid van staken aanrandt, den arbeid zouden neerleggen en dat de Federatie van Transportarbeiders en andere vereenigingen in dat geval ook tot een werkstaking zouden overgaan.
 +
 +Dus Troelstra stelde op die vergadering de Algemeene Werkstaking voor in geval van aanranding van het recht van vereenigen voor de arbeiders.
 +
 +En wat zeker al heel merkwaardig mag heeten, sociaaldemokraten en anarchisten werkten eendrachtig tezamen, zoodat Troelstra zelfs tot den afgevaardigde van den Kommunistenbond zei: ‘de Kommunistenbond is opgericht met het doel sociaaldemokraten en anarchisten bij elkaar te brengen. Welnu dat is hedenavond gebeurd en dus heeft de Kommunistenbond ook elk recht van voortbestaan verloren’.
 +
 +De eendracht was geboren uit de noodzakelijkheid en men zou zoo zeggen dat zij goed gemeend was ook.
 +
 +Ik echter heb er nooit veel vertrouwen in gehad, omdat ik de renegaten uit onzen voormaligen Bond te goed kende.
 +
 +Een Komitee van Verweer werd gevormd, waarin zitting namen twee leden voor de georganiseerde spoorwegarbeiders,​ twee leden voor de Transportarbeiders,​ één lid voor het Nationaal Arbeidssekretariaat,​ één lid voor de Vrije Socialisten en Anarchisten en één lid voor de Sociaaldemokraten.
 +
 +Oudegeest, die in zijn ziel een tegenstander was van de werkstaking,​ werd voorzitter en Vliegen sekretaris. Dit beloofde m.i. niet veel goeds, want alweer hoe kan een man als Vliegen, die door zijn verleden geen vertrouwen bezat bij zeer velen, de ziel zijn eener zoo grootsche beweging? Ik was er ook op tegen dat in dat komitee zitting namen afgevaardigden van de politieke vereenigingen,​ nl. Sociaaldemokraten en Anarchisten. Dit zou echter in den loop van zaken geen verandering hebben gebracht, want dan zouden hoogstwaarschijnlijk in hun plaats zijn gekomen de afgevaardigde der Diamantwerkers en die van de Timmerlieden of Sigarenmakers,​ zoodat de zaak dan geheel in handen der parlementairen was geweest.
 +
 +Alles leek dus koek en ei te zijn.
 +
 +Maar nu komt het moeilijkste punt in deze zaak, dat op zielkundige wijze uitstekend ontleed is in een kleine brochure van Reens, getiteld: ‘Een Volksverrader’,​ een man die zelf verklaarde dat hij wel verre van vooringenomen te zijn tegen Troelstra, bereid was zich onvoorwaardelijk te stellen onder de leiding van hem na zijn uitstekende houding in die eerste vergadering van 20 Februari. En hij heeft volkomen gelijk, als hij zegt dat niemand in staat is deze zaak te begrijpen, die niet weet hoe Troelstra stond tegenover Domela Nieuwenhuis.
 +
 +Op 4 Maart zou in het Paleis voor Volksvlijt een protestmeeting worden gehouden, waarin ik door de Vrije Socialisten-Vereeniging verzocht werd namens haar het woord te voeren. Maar ik weigerde beslist, omdat ik niet wenschte te spreken naast de geannonceerde sprekers Troelstra en Vliegen. Ziethier wat Reens over deze zaak schrijft:
 +
 +‘De geheele vergadering smeekte D.N., wel meer dan een uur, voor deze keer toch maar met Troelstra en Vliegen op te treden. Doet het toch, voegde ik (Reens) hem toe, want uw optreden, naast de sociaaldemokraten,​ zal een siddering door het land jagen. Al ons smeken baatte niets en al mijn praten langs den weg huiswaarts, hielp niets om hem te bewegen aan ons verzoek te voldoen.
 +
 +Ik heb Nieuwenhuis dien avond leeren kennen als een kolossalen stijfkop’.
 +
 +Op 4 Maart kreeg ik een telegram van Vliegen als sekretaris van het Komitee van Verweer, waarin ik verzocht werd om 's avonds met Troelstra in het Paleis op te treden. Ik antwoordde: Neen. Volgde een telegram of ik met hem (Vliegen) wilde optreden. Ik antwoordde kortweg: met u evenmin.
 +
 +Toch heb ik dien avond gesproken, maar met dr. Gorter.
 +
 +Hoe kwam dat?
 +
 +Het lid onzerzijds in het Komitee van Verweer, was op het N.A.S. en wist te bewerken dat niet Troelstra of Vliegen zouden optreden voor de sociaaldemokraten,​ maar wel Gorter, omdat ik naast dezen wel zou willen spreken. En zoo gebeurde het.
 +
 +Toevallig kwam ik wat laat in de zaal, die opgepropt vol was. Juist was Gorter, die niet wist dat ik komen zou, bezig een eeresaluut toe te brengen aan Domela Nieuwenhuis,​ den man die eigenlijk in zijn plaats hier moest staan, omdat hij de arbeidersbeweging in gang had gebracht.
 +
 +En toen - hier geef ik weer het woord aan Reens - ‘toen op hetzelfde oogenblik de in het oog loopende figuur van D.N., die op het podium kwam, zichtbaar werd, barstte de vergadering in gejuich uit en werd den veteraan een ovatie gebracht zóó imposant, zóó overweldigend,​ als hem wel nooit te voren zal zijn overkomen’.
 +
 +Gorter stak mij de hand toe, die ik drukte en dit beschouwde men als de bevestiging van den vrede, gesloten tusschen sociaaldemokraten en anarchisten.
 +
 +Dit is Gorter vreeselijk kwalijk genomen, maar ongetwijfeld heeft dit den wrok tegen mij bij het genoemde tweetal niet verminderd.
 +
 +Een tweede geheime bijeenkomst der bij het Komitee van Verweer aangesloten vereenigingen had plaats op 15 Maart en daarbij was ik tegenwoordig. Reens schrijft hierover:
 +
 +‘Het was D.N., die nu zonder moeite de bezielende leiding verkreeg ... Een bekwamer pen dan de mijne, kan alleen in staat zijn juist weer te geven het reusachtig verschil van indruk dat de aanwezigheid van deze twee mannen: Domela Nieuwenhuis en Troelstra op de aanwezigen maakte.
 +
 +Het kan zijn dat Domela'​s physieke eigenschappen,​ zijn indrukwekkende apostolische verschijning hem de meerdere dien middag deed zijn; dit is beslist waar, dat wie de vergadering verliet, het deed met het besef, dat Troelstra het had afgelegd. En toch had men geen woorden-steekspel tusschen deze twee vijanden medegemaakt.
 +
 +Integendeel,​ hadden de twee mannen elkaar nog wel beleefdheden bewezen, door en passant te betuigen, dat zij geen beleediging of verwijt bedoelden.
 +
 +Op deze bijeenkomst verwekte Nieuwenhuis door zijn onverstoorbare kalmte en bezadigdheid zich het vertrouwen nog sterker van een publiek, dat hem toch alreeds aanhing.
 +
 +Er gaat kracht, bezieling uit van een figuur als Domela; en in dezen critieken tijd had de massa behoefte zich te kunnen verzamelen om een man, wiens verleden haar borg stond, dat hij haar trouw zou blijven.
 +
 +En te grooter was nu de vreugde over de aanwezigheid van den ouden kampvechter,​ omdat de man, die door zijn afwezigheid zijn plaats had ingenomen, bewezen had, niet standvastig te zijn.
 +
 +Toen op de derde geheime vergadering (2 April) tot de staking besloten was, nam D.N. het woord en zóó indrukwekkend was dat oogenblik, dat zelfs een man als F. van Eeden, lang nog na de vergadering,​ onder den indruk van dit moment verkeerde’.
 +
 +Troelstra was plotseling, onder welken invloed laten wij hier onbeslist ofschoon elkeen dit wel zal gevoelen, veranderd en in een artikel in het Volk van Maandag 16 Maart, dus den dag na de tweede vergadering,​ getiteld: Wat nu? noemde hij de Algemeene Werkstaking ‘een anarchistisch avontuur’. Dus de man, die haar zelf voorstelde, die de arbeiders opzweepte om er hun huid aan te wagen, zegt dit niet op de vergadering waar zulks had moeten geschieden als dit werkelijk zijn overtuiging was geweest, maar schrijft dit een dag later in zijn blad.
 +
 +Het artikel heette gedikteerd door Troelstra, die met ijlende koorts te bed lag. Zijn eigen partijgenooten begrepen er niets van, de een noemde het onbegrijpelijk,​ de ander onverklaarbaar,​ de derde in strijd met zijn eigen woorden en de latere kommissie van onderzoek noemde het ‘een ontaktische daad’. Het scherpste trad dr. Pannekoek uit Leiden tegen hem op, door hem te verwijten, dat zijn ‘advies slechts strekken kon om wankeling te brengen in de vastbeslotenheid der arbeiders, de leiding van het comité te volgen, daarom is het een verbreken van de pas verkregen eenheid, een vergrijp tegen de andere vereenigingen,​ een benadeeling van de arbeidersbeweging en een oneer voor de partij’. Ja, hij ging zoover om van ‘verraad’ te spreken en heeft dus hetzelfde standpunt ingenomen als de anarchisten.
 +
 +Zeer juist getuigt Reens dat ‘de heer Troelstra, indien hij zich aan een analoog geval in oorlogstijd zou hebben schuldig gemaakt, den kogel zou hebben gekregen’.
 +
 +En dan laat hij de zielkundige verklaring volgen:
 +
 +‘Het “Wat nu”? artikel, geschreven - volgens Troelstrazelf - door een aan koorts lijdend, zwak man, die met een bijzonder sterke mate van eerzucht bezield is, is het uitvloeisel geweest van een gemoed, dat teleurgesteld,​ zijn aartsvijand de gelegenheid ontnemen wilde, om een glorierijke overwinning te behalen ...
 +
 +Wanneer de kwestie ter oplossing gegeven wordt wie van beiden meer talent heeft (D.N. of Troelstra), zal het oordeel niet gemakkelijk te geven zijn.
 +
 +Maar wanneer gevraagd wordt: wie van beiden heeft meer karakter-kracht,​ dan wijst alles op D.N.
 +
 +De talentvolle Troelstra maakte zich steeds wijs, dat hij “den ouwen man” verdrongen had.
 +
 +Toen Troelstra 10 jaren in de beweging was, schreef hij een snorkend hoofdartikel in zijn blad, waarin hij zichzelf opkamde en met medelijden, weemoedig medelijden wees op D.N., die vergeten en veracht zich uit het openbare leven teruggetrokken had.
 +
 +In het kamp der sociaal-democraten werd D.N.'s invloed ongekend laag geschat.
 +
 +Met de “anarchisten” hadden ze afgerekend.
 +
 +Men leze Vliegen'​s oordeel in “De Dageraad der Volksbevrijding” over D.N., “wiens naam nog klinkt als een nagalm uit ver vervlogen dagen”.
 +
 +De haat jegens den man, die door hem gewaand werd afgemaakt te zijn, heeft Troelstra gemaakt tot verrader van de zaak des volks.
 +
 +Wij herhalen in alle kalmte het woord: “verrader”.
 +
 +Troelstra heeft de beweging tegen de dwangwetten verraden; hij heeft, de draagkracht niet kennende van wat hij dicteerde voor zijn “Wat nu”? artikel, het schitterend ingezette verzet tegen de dwangwetten gebroken.
 +
 +Hij heeft, door haat tegen D.N. bezield, een dienst aan den vijand bewezen, door geest en getalsterkte van de troepen, waartoe hij behoorde, te openbaren.
 +
 +Hij heeft de eendracht verbroken; den geest van vertrouwen verzwakt, de hoop op een overwinning verminderd.
 +
 +En dat alles, omdat op de tweede vergadering D.N. uit het hok der vergetelheid gekropen, toonde bereid te zijn, de volle verantwoordelijkheid te willen dragen van wat hem (Troelstra) afschrikte’.
 +
 +Deze verklaring of ontleding is zoo juist, dat zij niet verbeterd kan worden. Uit persoonlijken haat tegen D.N. heeft deze miskende man liever een nederlaag voorbereid dan den arbeiders een overwinning te gunnen, die niet aan hem maar aan D.N. zou zijn toegekend.
 +
 +Hier heeft men dus ook alweer het onderscheid tusschen hetgeen men ziet en hetgeen men niet ziet en wie dezen ondergrond van deze geschiedenis,​ zoo leerzaam voor velen die leeren willen, niet kent, die oordeelt gebrekkig en onvolledig.
 +
 +Bereidden de arbeiders zich tot een krachtdadig verzet, was er een ongekende geestdrift, een gevoel van kracht alsof men de heele wereld zou veroveren, ook de tegenpartij gordde zich aan tot den strijd. Twee lichtingen militairen werden opgeroepen. De dwangwetten,​ die ingediend waren, werden met ongekenden spoed door de anders zoo trage kamer in behandeling genomen. Dr. Kuyper, de man der ‘kleine luyden’, de man die eenmaal getuigd had van de arbeiders: ‘zij kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht’, de man die eenmaal schreef: ‘de voorslag der “korte-mettenmakers”,​ om op elke faubourg een batterij; op elke armenbuurt een peleton te dirigeeren en op de manier der Versaillanen,​ naar hun eigen uitdrukkigen “het ongedierte dood te trappen”, lijkt te veel op een “viaticum ad orcum” (een weg naar de hel) om niet door elk christenmensch met diepe ergernis te worden verfoeid’,​ die man kende nu geen anderen weg dan dien der hel, dan het dirigeeren van een batterij op elke faubourg, van een peleton op elke armenbuurt en als hij als christenmensch met diepe ergernis verfoeit de pogingen van deze regeering, waarvan hij zelf de chef was, dan verfoeit hij als christenmensch al wat hij als minister deed.
 +
 +Geen beroep deed hij op de konscientie,​ wel ... op bajonet en sabel. En toch van wien daarin zijn kracht zoekt, van hem getuigt dr. Kuyper dat dit slechts zoolang duurt tot de ander een nog scherper sabel vindt en het gezag ondergaat. ‘Zoo temt men dieren, zoo bedwingt men wilden, maar zoo regeert men geen volk, dat onder het geklank des Evangelies voor hoogere menschelijke ontwikkeling gerijpt is’ - zei onze christen-staatsman,​ die als minister volgens eigen verklaring is opgetreden als dierentemmer en wildenbedwinger.
 +
 +Hij werd hierin gesteund door alle partijen en het is daarom dwaas Kuyper alleen de schuld te geven, want de liberalen zijn evenzeer aansprakelijk voor de dwangwetten als Kuyper. De hoofdoppositie in de kamer kwam van de zijde der sociaaldemokraten. Hoe gaarne had Troelstra gesproken namens het geheele georganiseerde proletariaat,​ maar het Komitee van Verweer heeft hem die opdracht niet durven geven! Zijn houding was zwak en hij werd terecht gekwalificeerd als de man met de twee monden, want in de kamer zei hij: ‘geen sterveling denkt aan staking, er is geen wolkje aan de lucht’ (zitting van 10 Maart) en in het dagblad Het-Volk: ‘de leiders der beweging kunnen thans het aangename besef hebben, dat het niet meer noodig is de massa op te wekken: zij is reeds opgewekt, haar revolutionair instinkt ontwaakt en zij is tot groote dingen in staat’ (10 Maart) of: ‘wij wekken juist op thans te gaan werkstaken, waar daarmede iets te behalen is; wij sporen juist met name de spoorwegarbeiders aan’ (14 Maart).
 +
 +In de Tweede Kamer werd geen principieel debat gevoerd, want de bestrijding van Troelstra c.s. was niet principieel,​ kon niet principieel zijn, want èn Kuyper èn Troelstra staan op hetzelfde gezagsstandpunt,​ de geheele kwestie tusschen hen loopt alleen over de vraag, wie van hen het gezag in handen moet hebben. Men hoore hiertoe, wat Troelstra zei in de zitting van 2 April:
 +
 +‘Het gaat niet aan de zaak voor te stellen alsof de strijd tegen de sociaal-democratie een strijd zou zijn om het gezag.[50] Immers het gezagsbegrip wordt door de sociaal-democraten aanvaard. In dat opzicht bestaat er tusschen de liberale partij en de sociaal-democraten geen verschil. Wanneer men mij mocht antwoorden: ja, maar uw gezag ontleent gij niet aan een absolute godsidee en daarom staat het philosophisch en theologisch lang niet zoo sterk als ons gezag, dan antwoord ik den heeren: dat kan wel waar zijn, maar dat is dan voornamelijk een kracht in uw consciëntie,​ doch ik voeg er onmiddelijk aan toe: wij staan dan toch op hetzelfde standpunt als de andere partij der linkerzijde. Dit vooropgesteld,​ zijn de sociaal-democraten geen tegenstanders van het gezag, zooals trouwens hun naam reeds aanduidt: kratein, “regeeren” zit daarin; sociaaldemocratie is de democratische volksregeering,​ toegepast niet alleen op politiek, maar ook op sociaal, op economisch gebied, de democratie niet alleen in de politieke organisatie,​ maar bovendien in de voortbrenging.
 +
 +Uit dit feit volgt dus reeds, dat, wanneer de heeren zeggen: wij moeten tegen die partij strijden, omdat zij het gezag ontkent, zij dan dwalen. De quaestie is anders; wanneer zij, die behooren tot de regeering, zeggen: de strijd loopt over het gezag, dan zeggen wij: wat ons betreft, neen, mijn heeren! de strijd loopt hierover, of de bourgeoisie,​ de bezittende klasse, de oppermacht in handen moet houden. Die strijd zal jaren duren. De quaestie is niet of men het gezag ontkent, maar wie het gezag zal hebben, en dan is het waar te nemen dat er tegenwoordig een zekere verplaatsing van het gezag plaats vindt’.
 +
 +Zelden heeft iemand zichzelf zoodanig gevangen gegeven aan zijn tegenpartijders als deze sociaaldemokraat,​ die erkende dat er principieel geen verschil bestaat over het gezag tusschen hem en de regeering. Zuiver is hier uitgekomen, dat het den sociaaldemokraten te doen is om eens gedaan te krijgen: ôte-toi de là que je m'y mette (gaat van uw plaats af, opdat ik er mij neerzette), om een verplaatsing dus van het gezag.
 +
 +Als minister Kuyper hem eens geantwoord had: ik ben den heer Troelstra zeer dankbaar, dat hij zich geplaatst heeft aan de zijde van het gezag, want nu kan hij ons toevoegen, dat de wijze waarop wij het gezag uitoefenden,​ onverstandig,​ onhandig, of wat ook is geweest, maar hij moet toestemmen, dat wij, als Regeering, verplicht waren het gezag te handhaven. Hij zou in mijn plaats precies hetzelfde gedaan hebben en ik stel den heer Troelstra de pertinente vraag: als gij hier gezeten hadt op mijn plaats als minister, hoe zoudt gij anders gehandeld hebben dan ik deed? - en dan zou Troelstra met zijn mond vol tanden hebben moeten zwijgen.
 +
 +Hij ook wil het gezag. Bestaat dit er, dan moet het gehandhaafd worden. Zou hij een verplaatsing van het gezag in handen van 'n ander dulden? Immers neen! Nu, om dat gezag te handhaven, was machtontwikkeling noodig en daar het leger het machtsmiddel is, waarover de Regeering beschikt om het gezag te handhaven, had hij even goed als Kuyper of als wie ook anders zijn toevlucht moeten nemen tot het leger.[51]
 +
 +Onder een zoo radikale regeering als die van Waldeck Rousseau in Frankrijk, met nog wel een sociaaldemokraat erin als Millerand, is er even goed geschoten op stakende arbeiders te Châlons zoowel als op Martinique, als indertijd het ministerie Constans zulks had gedaan te Fourmies en Napoleon III te Ricamaderie.
 +
 +Hier ziet men dus hoezeer wij gelijk hebben als wij beweren dat alle partijen, van den paus te Rome tot den sociaaldemokraat toe, als het er op aankomt, precies hetzelfde zijn, dat elk zijn gezag zal handhaven tegen elken prijs en dus één reaktionaire massa worden tegenover de vrijheid.
 +
 +De sociaaldemokratie verschilt dus niet principieel van de andere partijen.
 +
 +Met spanning zag men de dingen die komen zouden, te gemoet en het Komitee van Verweer werd reeds vergeleken bij het Comité du Salut public in de groote Fransche omwenteling. Verschillende gegoeden verlieten de stad. Anderen sloegen petroleum in, om gewapend te zijn tegen een staking der gaswerkers, of ook wel kaarsen, zoodat er bijna geen kaars meer te krijgen was en de petroleumlampenwinkels beste zaken maakten. Zelfs waren er die al wat maar water kon bevatten zooals badkuipen, emmers, enz. vulden met water voor het geval van staking der werklieden aan de waterleiding. Vele menschen deden fourage op, alsof zij een belegering te gemoet gingen. In één woord nooit hebben wij zoo'n tijd van gisting en spanning beleefd. Een enkele publikatie was voldoende om de arbeiders in drommen naar de vergadering te drijven. Het aantal leden der vakvereenigingen steeg bij honderden. En op de gezichten der arbeiders stond vreugde, opgewektheid te lezen, alsof zij overtuigd waren aan den vooravond te staan van belangrijke gebeurtenissen.
 +
 +Men begreep heel goed wat het zeggen wil als een algemeene werkstaking uitbrak in een groote stad. Zoo herinneren wij ons dat het Handelsblad den bewoners van bovenhuizen den raad gaf alle vuil te verbranden en den bewoners van benedenhuizen het te begraven, ten einde de stad te vrijwaren voor de pest, die bij het ophoopen van vuil best zou kunnen uitbreken. In een brochure: ‘De drie wetsontwerpen’,​ die bij duizenden verspreid werd en afkomstig was van mr. Aalberse, den redakteur van het Katholiek Sociaal Weekblad, heette het: ‘de arbeiders in de gemeentebedrijven in Amsterdam - en waarom zou hun voorbeeld óók niet in andere plaatsen gevolgd zijn? - dreigden weldra evenzeer met werkstaking. Ware die bedreiging een daad geworden, een zee van rampen zou ons land hebben overstroomd. Wanneer alleen in den reinigingsdienst der groote steden een staking uitbrak, in hoeveel plaatsen zou als gevolg daarvan een hevige typhus-epidemie ontstaan zijn? Hetzelfde gevolg zou een staking der waterleidingarbeiders hebben gehad. Door een staking der werklieden van de gasfabrieken zouden hevige ontploffingen niet te voorkomen zijn geweest. En bovendien, welke tooneelen zouden onze groote steden niet te aanschouwen hebben gegeven wanneer alles in 't stikdonker zou zijn gehuld? Moord en doodslag, plundering en roof, dat zou zijn geweest aan de orde van den dag, of juister: aan de orde van den nacht’.
 +
 +Maar door zulk geschrijf werd eer ongerustheid opgewekt dan gerustheid, want deze was aanstekelijk. Er was over 't algemeen 'n stemming in de stad, zooals wij nooit beleefd hebben, tenzij misschien in de dagen van het Palingoproer.
 +
 +Kuyper, die de hoop en troost was van alle behoudslieden en bezitters, was tegelijkertijd de man, tegen wien de woede der arbeiders was gericht en toen Hahn, de bekende teekenaar, Kuyper voorstelde den werkman worgende, stal hij het hart der arbeiders.
 +
 +In de Vrije Socialist van 11 Maart vind ik een geestige satire in bijbelstijl,​ die ik om de aardigheid hier inlasch.
 +
 +HET KLEINE-LUYDEN KUYPERTJE SPEELT VOOR HERODES.
 +
 +(Vrij naar het evangelie van Mattheus, hoofdst. 2).
 +
 +  - Toen nu ‘Anarchie’ geboren was in Amstelland, in het Allerchristelijke Land, in de dagen van ‘het kleine-luyden-Kuypertje’,​ ziet toen kwamen de ‘Voorsten’ uit alle arbeidsgroepen en zeiden:
 +  - Waar is de (nieuw) geboren ‘Koning der Vrijheid’?​ Wij hebben zijn ster gezien in het ‘Nieuwe Licht’ en zijn gekomen, om hem onze hulde te brengen.
 +  - Toen nu koning Kuypertje dat hoorde, ontzette hij en met hem geheel de bezittende klasse.
 +  - En hij liet vergaderen alle brave Hendrikken en de zich noemende ‘Geestelijken des Volks’ en vraagde van hen, waar ‘Anarchie’ zou geboren zijn?
 +  - En zij zeiden tot hem: In de Goederenloods[52] der Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij te Amstelland in het christelijkste van alle christelijke landen, want aldus staat geschreven in de ‘Arbeiderspers’:​
 +  - ‘En gij Amstelland in het christelijkste van alle christelijke landen, gij zijt geenszins de minste onder de solidaire arbeiders, want uit u zal voortkomen een ‘broederschap’,​ die over mijn proletariaat Heer zal zijn.
 +  - Toen ontbood het kleine-luyden-Kuypertje de ‘Voorsten’ tot zich en onderzocht nauwkeurig van hen den tijd (31 Januari - 1 Februari 1903)[53] wanneer de ster was verschenen.
 +  - En hij zond langs alle spoor- en andere wegen de zich noemende ‘Geestelijkheid des Volks’ en zeide: ‘gaat heen en onderzoekt nauwkeurig naar het kindje; en als gij het vindt, zoo zegt het mij weder, opdat ook ik kome en, met uw zalvende gezichten vereenigd, aan het Proletariaat den schijn geve van het te aanbidden’.
 +  - Als nu de ‘Voorsten’ de lijmstokjes van het kleine-luyden-Kuypertje opgemerkt hadden, trokken ze medelijdend de schouders op en trokken vol geloof heen; en ziet, de ster, die zij van het ‘Nieuwe Licht’ gezien hadden, ging voor hen heen, tot zij kwam en stond boven Amstelland, waar het kindje was.
 +  - Toen zij nu in de ‘toekomst’ blikten, werden zij zeer verblijd.
 +  - En zij gingen in het huis en vonden het kindje met ‘Ondervinding’,​ zijne moeder; en zij zongen van vreugde en van liefdetinteling en deden hunne arbeidsharten open en schonken het al hun moed, beleid, trouw en honger.
 +  - En Liefde beval hun in een droom, dat zij Kuypers ‘Bond van Orde’ stil zouden laten wroeten, wetende uit het eigen schrift en de mondelinge beloften dezer wroeters, dat zelfs velen dezer in geval van ‘Staking’ solidair zouden zijn met het ‘Comité van Verweer’. Deze kennisgeving ging dus langs een anderen weg, dien het kleine-luyden-Kuypertje te laat zou ontdekken. ‘Kansberekening’ immers misleidde den Koning.
 +  - Toen zij weggereisd waren, ziet daar verscheen het ‘geweten’ in een droom en zei: ‘sta op en neem ‘Anarchie’ en ‘Ondervinding’ tot U en vlied in stille afzondering en blijf aldaar, totdat ik het U zeg; want gij kunt de lijmerige zalf-potten niet vertrouwen en gelooven dat het kleine-luyden-Kuypertje meent het kind te kunnen dooden.
 +  - En de ‘erkenning’ stond op en nam ‘Anarchie’ en ‘Ondervinding’ tot zich en week naar ‘stille afzondering’.
 +  - .............
 +  - Toen zij ons kleine-luyden-Kuypertje zag, dat hij van de ‘Voorsten’ bij den neus was genomen en deze slechts medelijden met hem en zijn gezalfden hadden, werd hij toornig en maakte een ‘Muilkorvenwet’,​ om alle wedergeborenen die zich solidair betoonden met het ‘Comité van Verweer’ met honger, ontslag, gevangenis en schietgeweer of sabel te donderen, in Amstelland en binnen al de landpalen van het christelijkste van alle christelijke landen.
 +
 +Zoo zag men dus steeds de dingen een ernstiger gestalte aannemen en ofschoon wij wisten dat velen meededen en bereid waren tot groote offers, wij waren niet zoo onnoozel om een oogenblik te onderstellen dat alle arbeiders zouden meedoen. Of was het ons niet bekend dat de verschillende christelijke arbeidersvereenigingen,​ zoowel katholieke als protestantsche,​ hadden gewaarschuwd voor deelneming aan een algemeene werkstaking?​ Zij zouden ons, hun kameraden, den strijd verzwaren door gemeene zaak te maken met hun vijanden. Zeker, de weg was gewezen door dr. Kuyper zelf, toen hij schreef: ‘de beste organisatie baat niet, zoo slechts een deel meedoet, en een ander deel van verre blijft staan. Deden allen meê, dan was de zaak op eenmaal beklonken’.
 +
 +Te onderstellen,​ ondanks dien goeden raad, dat allen meededen, dat is te dwaas, maar het is reeds voldoende als het aantal dat staakt, groot genoeg is om een storing te weeg te brengen. Men vergete toch niet dat het nooit de meerderheid is, die het meest den vooruitgang bevordert, maar de minderheid. Alle grootsche denkbeelden gaan steeds uit van minderheden. Te Parijs waren vóór 1789 volgens Camille Desmoulins geen twaalf republikeinen en toch enkele jaren later werd de koning vervallen verklaard van den troon, de republiek uitgeroepen,​ ja zelfs met overgroote meerderheid van stemmen werd de koning ter dood veroordeeld om onder de sympathie van verreweg het grootste gedeelte der bevolking te worden terechtgesteld. Wij weten heel goed, dat veelal de stakers geen zelfbewuste lieden waren, volkomen op de hoogte van hetgeen zij wilden; de tegenpartij had volkomen gelijk, wanneer zij beweerde dat velen medegesleept werden. Niemand behoeft ons dit te zeggen. Er zijn meer zwakkelingen dan sterke menschen, meer lafaards dan helden op de wereld. En toch het zijn niet de lafaards, maar de helden die den toon aangeven.
 +
 +Troelstra wist ook niet goed wat hij wilde, want al nam hij zijn draai in het artikel Wat nu? straks tapte hij weer uit een ander vaatje. Zijn blad maakte in die dagen allerlei schommelingen en als een echte demagoog zag hij het volk naar de oogen zonder een vaste gedragslijn te volgen. Als de werkstaking mislukte, dan moest hij zich gedekt hebben, om de schuld te kunnen werpen op de anarchisten en hun ‘anarchistisch avontuur’. Maar evenzeer als zij gelukte, zooals op 31 Januari, dan moest hij maken de eer aan zich en de zijnen te kunnen doen toeschrijven. Zietdaar zijn geheele politiek, die al die schommelingen verklaart.
 +
 +De derde geheime vergadering,​ waar een beslissing zou worden genomen, had plaats op 2 April. Zoowel Troelstra als ik was aanwezig. Daar zag men reeds de twee stroomingen,​ nl. zij die meenden dat de staking moest dienen om de tot stand koming der dwangwetten te beletten en zij die, zooals ik, de staking liefst wilden laten ingaan na de aanneming der wetten, die voor mij vaststond. En ongetwijfeld heeft dit verschil van meening bij velen voorgezeten. Oudegeest twijfelde aan het welslagen eener staking en zag de zaken duister in. Van verschillende zijden drong men er op aan, dat hij uit het Komitee zou gaan, want als voorzitter moest men geen twijfelaar maar een vastberaden en vast overtuigd man hebben. Verandering onder deze omstandigheden kwam mij minder gewenscht voor en daarom zei ik: als Oudegeest, ofschoon weifelende over den uitslag, belooft, nu eenmaal het besluit der staking gevallen is, dat hij met hart en ziel de zaak der arbeiders zal steunen, dan ben ik ervoor dat hij aanblijft. En toen verklaarde Oudegeest plechtig dat hij niets zou nalaten, wat in zijn vermogen was, om de staking te doen gelukken, nu men er toe besloten had.
 +
 +Wij verlieten dus allen de vergadering in de vaste meening dat allen zouden meehelpen om den strijd tot een goed einde te brengen.
 +
 +Als wij de zaken goed beschouwen, heeft er nooit vertrouwen, onderling vertrouwen bestaan onder de leden van het Komitee van Verweer en vooral de sekretaris Vliegen werd niet vertrouwd. Eigenlijk - en dat was het groote ongeluk - zat in dat geheele Komitee geen enkel persoon, die den toestand goed overzag, die beschikte over genoeg ruimen blik om te begrijpen hoe er gehandeld moest worden. Daarbij kwam dat de zaken veelal beredderd werden door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging buiten het Komitee van Verweer om.
 +
 +Er zijn dingen afgespeeld zoo onbegrijpelijk dom, dat men tot de konklusie moet komen hoe men in de beslissende ure heelemaal zijn hoofd kwijt was, tenzij men aanneemt dat het erom te doen is geweest de boel opzettelijk in het honderd te jagen. En tot dat laatste heeft men het recht niet, zonder er de bewijzen voor te hebben. Wij zullen daar straks even op terugkomen.
 +
 +De afgevaardigde der Vrije Socialisten-Vereeniging,​ was nog jong en onervaren in de beweging, hij kon blijkbaar niet op tegen de intrigues rondom hem, die hij wel voelde - hij klaagde er mij dikwijls over - maar die te weinig houvast aanboden om er met kracht tegen op te komen. Zoo was hij den sekretaris Vliegen toegevoegd, die feitelijk door niemand in het Komitee vertrouwd werd, maar het bureau was ten huize van Vliegen en dus daar kon hij zich het recht niet aanmatigen de ingekomen brieven te openen. Men heeft er mij dikwijls een verwijt van gemaakt, dat ik door mijn niet-komen op die eerste vergadering den post van sekretaris niet had verkregen. Maar dit is onjuist, want vooreerst kon ik niet weten dat het zoo loopen zou en ten tweede is het zeer de vraag of ik dien post had aangenomen, want ik had immers geen vertrouwen in de heele zaak en had niet den minsten lust om samen te werken met de sociaaldemokraten,​ die toch nooit uit overtuiging maar noodgedrongen zouden meegaan met de algemeene werkstaking.
 +
 +Op die derde vergadering verloor Vliegen al zijn paperassen, in een klein paketje verzameld en ondanks alle zoeken werd het niet gevonden. Dit is een hoog ernstige zaak, waarop niet genoeg de nadruk is gelegd. Een paar dagen later vernam men dat het terug was. Als bewijs hoe de man vertrouwd werd, kunnen gelden de kommentaren die over dit verlies geleverd werden onder de arbeiders. De een zei: hoeveel zou hij daar wel aan verdienen? Een ander: het zal wel teruggevonden worden op het bureau van politie of op de redaktie van Het Volk. Een elk dacht er het zijne van, maar veel goeds was het niet. Toen nu de wetten in de Kamer in behandeling kwamen, zei minister Kuyper, dat de regeering wist dat men hier te doen had met een goed georganiseerd verzet, hetwelk tot in de kleinste bizonderheden was geregeld. Men mag van kwaaddenkendheid of wat ook spreken zooveel als men wil, maar vreemd is het zeker niet dat wij en velen met ons verband zochten tusschen het verlies van dat pakje brieven en de woorden van den minister. En te vreemder was de opheldering van Vliegen zelf, die voor de Kommissie van onderzoek verklaarde: ‘het lag bij mij thuis. De zaak zat zoo. Ik had het op de bedsprei geworpen en later lag het door het omslaan der sprei daaronder’. Natuurlijk niemand kan zeggen dat dit onmogelijk is, maar toch vraagt men zich af wat er wel omging in dien mensch, die zulk een belangrijk pakje zoo maar op de bedsprei wierp! En nog vreemder dat een kommissie van onderzoek niet verder inging op deze zaak, tenzij ze vooraf begreep toch niets anders te zullen vernemen en er het zwijgen maar liever op bewaarde.
 +
 +Op Donderdag was dus besloten tot de Algemeene Werkstaking tegen Maandagochtend en des Zaterdags waren de vertrouwensmannen opgeroepen ter vergadering,​ ten einde het plan de campagne te vernemen en tevens de opdracht te hooren die elk hunner kreeg. Maar ... de voorzitter Oudegeest, de man die alles had, was afwezig. Wachtwoord, instrukties,​ legitimatiebewijzen,​ adressen van vertrouwensmannen,​ regeling van den inlichtingsdienst per fiets, rijtuig of motor, geheime afspraken ten dienste van het wisselen van mogelijke telegrafische of telefonische depêches, alles ontbrak, was nog in portefeuille bij Oudegeest, die de geheime instruktie van het bureau der Ned. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel te Utrecht, waar dit stuk berustte, zou meebrengen. Terwijl wij waren opgeroepen tegen 5 uur, was Oudegeest van meening dat de vergadering om 8 uur zou plaats vinden, zoodat toen hij kwam alle aanwezigen reeds vertrokken waren. Later is gebleken, dat Oudegeest tijdig genoeg heeft geweten dat die vergadering om 5 uur plaats had en dus wist dat allen te vergeefs zouden komen, daar hij alle gegevens had. De hoofdschuldige in dezen is niemand anders dan Oudegeest, die zelfs zijn medebestuurders bedroog en beloog. Wie hierover meer wil weten, raadplege de brochure: De leugens van het Verraad-rapport.
 +
 +In elk geval feit is het dat elk wel zijn standplaats werd aangewezen, maar niemand voorzien was van een legitimatiebewijs,​ dat onderteekend moest zijn door Petter en Oudegeest en men liet ons vertrekken, ofschoon zonder overlegging van die bewijzen niet tot staking mocht worden overgegaan.
 +
 +Ik had tot standplaats gekregen Hilversum en vertrok Zondagavond daarheen, om 's nachts te vergaderen, ten einde te bewerken dat men aan de spoorlijn des Maandags niet aan het werk zou gaan. Toen ik van mijn huisgenooten afscheid nam, begrepen mijn vrouw zoowel als ik zeer goed, dat wij naar alle waarschijnlijkheid den volgenden dag allen in de kast zouden zitten. Mijn voorzorgsmaatregelen waren genomen, want een koffer vol met papieren had ik reeds weken te voren in veiligheid gebracht, zoodat men bij huiszoeking niets zou vinden. Hetzelfde had ik het bestuur van het Arbeidssekretariaat geraden met den wenk dat zij zorgen moesten dat een ander bestuur was aangewezen om als zij gearresteerd werden, direkt het werk voort te zetten en dit op zijn beurt allereerst moest zorgen voor plaatsvervangers,​ om op te treden in geval zij werden gearresteerd,​ om zoodoende alle storing te voorkomen, want de regeeringen pakken altijd de leiders, meenende daardoor verwarring te stichten en hun slag te kunnen slaan. Iedereen kon begrijpen dat de tegenpartij die twee maanden ook niet stil had gezeten, dat kapitaal en kerk, ordebonden en christelijke vereenigingen alles gedaan hadden om zich voor te bereiden en dus dat het hard tegen hard zou gaan.
 +
 +Hoe de vrees er inzat, blijkt uit de woorden van mevr. Roland Holst, die zich overigens gedurende de staking flink heeft gehouden, in de Neue Zeit: ‘de staking der spoorwegarbeiders moest vóór Zaterdag heelemaal geëindigd zijn, zouden niet allen die er deel aan namen, alle stakers, alle leden van het Landelijk en Plaatselijk Komitee van Verweer, allen die ten gunste der beweging hadden gesproken of geschreven, veeljarige gevangenisstraffen oploopen’. Zoo tracht zij de opheffing van de staking goed te praten. Maar verbeeldt u dat de officieren vóór het aangaan van den slag in krijgsraad verzameld, besluiten hem maar liever niet te beginnen uit vrees dat velen gedood zouden worden en anderen krijgsgevangen gemaakt! Is het niet te dwaas om van te spreken? Officieren, die in oorlogstijd gehandeld zouden hebben als de leden van het Landelijk Komitee van Verweer, zouden ongetwijfeld den kogel niet ontgaan zijn.
 +
 +Toen den sekretaris van den Amsterdamschen Bestuurdersbond,​ Pothuis, gevraagd werd des Vrijdagsavonds te spreken voor de gemeentewerklieden,​ omdat men geen spreker had, antwoordde hij: ik zou je danken, want dan heb ik alle kans dat ik van avond in de kast zit.[54]
 +
 +De spoorwegstaking ging goed. Niet dat er heelemaal geen treinen reden; die onderstelling zelve was te gewaagd en men moet beschikken over de domheid van den voorzitter Oudegeest om te durven zeggen, dat toen er na de uitroeping der staking nog treinen reden, in zijn oogen de zaak verloren was. Maar elkeen weet uit die dagen hoe gebrekkig het verkeer was en hoe dit steeds erger werd, hoe het goederenvervoer grootendeels gestaakt was en zoo groot bleek de verwarring te zijn, dat drie weken na de opheffing de normale toestand nog niet was teruggekeerd. Waar het naartoe had moeten gaan bij voortzetting,​ zelfs de direkties wisten het niet. De voorraad petroleum was zoo goed als uitgeput. In sommige wijken stapelde het vuil zich zoodanig op, dat Amsterdam toen reeds begon te gelijken op een grooten vuilnishoop. Ook de kolenvoorraad kon niet lang meer strekken en de toevoer was afgesneden. In de groote broodfabrieken had men bijna geen meel meer om te bakken. Het is een feit dat binnen enkele dagen de verwarring zoo grenzenloos zou zijn geweest, dat men er niet uit had kunnen komen en òf een kapitulatie òf een bloedbad gevolgd zou zijn. Daarbij kwam dat de regeering - en terecht! - niet te veel vertrouwen stelde in het leger. Bij de marine deden zich tal van onrustbarende verschijnselen voor en ook in het leger wist men dat bij velen een geest van verzet en verbittering heerschte.
 +
 +Een ingenieur der spoorwegen heeft zich later uitgelaten dat het geen drie dagen langer had moeten duren of men had letterlijk in de allergrootste verlegenheid gezeten.
 +
 +En dat terwijl natuurlijk de werking nog gebrekkig was, o.a. in het noorden des lands en er tijd moest wezen om overal de menschen voldoende op de hoogte te stellen.
 +
 +Ik heb een aantal fotografiën uit de staking, die doen zien hoe ernstig de toestand was. De eene vertoont een vuilniskar met soldaten erop; de andere een lantaarnopsteker onder geleide van een soldaat; de derde een meelkar onder toezicht van politie en soldaten; de vierde een bakkerswinkel bewaakt door soldaten; een vijfde een broodkar onder geleide van soldaten, enz.
 +
 +Zulke afbeeldingen leeren boekdeelen.
 +
 +Donderdagavond werd feitelijk de Algemeene Werkstaking ook in andere bedrijven geproklameerd. En plotseling werd Vrijdagochtend de bevolking bij haar ontwaken verrast door de tijding dat de staking was opgeheven. Ik die buiten het hoofdkwartier zat te Hilversum, ik was Donderdag bestormd door een leelijk voorgevoel, waartoe aanleiding werd gegeven door het bericht, dat namens het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging een schrijven was gericht aan den Direkteur-Generaal der Staatsspoor te Utrecht dat zooveel was als een kapitulatie,​ daar direkte hervatting van den arbeid door het spoorwegpersoneel werd aangeboden. Toen ik dat las, liep ik onrustig heen en weer, want het was alsof men mij toefluisterde:​ men wordt verraden. Wij hadden des avonds te Hilversum een groote vergadering waar ik sprak, maar het was alsof ik getrokken werd naar Amsterdam en dat nog meer, toen ik van iemand een briefje kreeg, afkomstig van Rijnders, waarin ik verzocht werd om dadelijk naar Amsterdam te komen. Het brandde in mij en toen er 's nachts nog iemand naar Amsterdam moest, bood ik mij aan om daarheen te fietsen. Maar ik zwichtte voor de overweging dat het een vreemden indruk zou geven, als ik niet op het appèl was, daar wij den volgenden morgen om 6 uur vergadering hadden. Daarom ging ik niet. Van slapen kwam dien nacht niet veel. 's Ochtends hadden wij een flinke, opgewekte vergadering. Hilversum, dat eerst weinig beteekende, begon warm te worden. Later kwam het noodlottige bericht, dat de staking was opgeheven. Daar heb je het al, dacht ik bij mijzelven. De automobiel stond klaar en ik ging erin, om, nu mijn taak te Hilversum was afgeloopen, direkt naar Amsterdam terug te keeren. Onder weg werden wij ingehaald door een automobiel met soldaten en toen wij achter elkander de stad binnenreden,​ had het er zeer veel van alsof ik door een eskorte was ingerekend.
 +
 +Toen ik kwam in het gebouw der diamantwerkers,​ bevestigde zich het bericht en spoedig vernam ik wat er gaande was. In dien nacht heette het dat er allerlei slechte rapporten omtrent den stand van zaken waren ingekomen - later bleek het dat dit maakwerk was, want de zaken stonden zoo slecht niet - en er werd aangestuurd op opheffing der staking. Zelfs onze afgevaardigde in het Komitee liet zich bepraten en stemde voor opheffing. Niemand dacht eraan dat het Komitee daartoe het recht niet had, maar eerst een vergadering van bestuurders had moeten bijeenroepen,​ wat in die dagen van spanning best in een paar uren tijds klaar kon zijn gemaakt.
 +
 +De latere verklaring van onzen afgevaardigde voor de kommissie van onderzoek, waarin hij zei: ‘ik had dien nacht wel kunnen grienen, het was een toestand om razend, wanhopig te worden, allen waren mismoedig gestemd. Echter Vliegen niet, hij schreef met kalme, bezadigde hand het manifest der opheffing. Hij was nu vroolijk en opgewekt in tegenstelling met het teleurgestelde gezicht, toen hij de werkstaking moest proklameeren. Niet dat ik het van hem beschouwde als schiep hij behagen in een hoop slachtoffers,​ maar dat het de partijzucht was die hem parten speelde’, - laat zich best hooren en het schijnt dat Vliegen zich nooit zoo ijverig heeft gekweten van een taak dan om de bladen te melden dat de staking was opgeheven. In het Handelsblad stond, dat ‘het bezadigde woord van Vliegen de anarchistische elementen bewogen had tot opheffing der staking’. Deze inlichting kan van niemand anders dan van hemzelf zijn.
 +
 +Alles heeft later aangetoond, dat het er van sociaaldemokratische zijde op was aangelegd, om na de aanneming der wetten de staking te doen eindigen en Mevr. Roland Holst zoowel als Pothuis verklapten dit ook, toen zij zeiden: ‘nu de wetten zijn aangenomen moest de werkstaking eindigen’.
 +
 +Maar waarom dan op Donderdagavond de algemeene werkstaking geproklameerd,​ als men toch van plan was haar zoo spoedig op te heffen? Dat is geen mannenwerk. Het bericht was nog ter nauwernood doorgedrongen tot in alle hoeken des lands. Zelfs in Amsterdam begon het besluit pas te werken. De typografen zouden Vrijdagochtend staken, maar toen het noodlottige bericht der opheffing, aan enkelen als typografen bekend, kwam, werd alle moeite gedaan om hen naar het werk te laten gaan, ten einde te voorkomen dat er onnoodig meer slachtoffers zouden vallen.
 +
 +Het zou mij veel te ver voeren om in bizonderheden af te dalen; het zij genoeg hier te konstateeren,​ dat Oudegeest en Vliegen steeds tegen de algemeene werkstaking waren en zeer weinig aktiviteit aan den dag legden, en dat het Komitee van Verweer zelden op zijn post was. Het eene lid verklaarde dat hij het andere en nog wel den sekretaris slechts driemaal gezien heeft. In plaats dat het Komitee altijd in het gebouw aanwezig was, desnoods dag en nacht, was het maar een zeldzaamheid als men er iemand aantrof. De leden vertrouwden elkander ook niet en elkeen, die oogen had, zag dat de zaken niet gedreven werden door het Komitee, maar door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging buiten het Komitee om.
 +
 +In elk geval er is op de onverantwoordelijkste en stomste manier gehandeld die zich maar laat denken. Maar genoeg hierover. Feitelijk is men nooit uitgepraat over deze zaak, zooveel valt ervan te zeggen, maar naar mijn meening zijn er twee personen, te weten: Oudegeest en Vliegen, die als zij wilden alles zouden kunnen oplossen en die daarom in de S.D.A.P. de vrije hand hebben, omdat als zij spraken, de treurige rol zou blijken, die in de laatste dagen der staking door de S.D.A.P. is gespeeld. Er bestond geen voldoende reden tot opheffing.
 +
 +Er zou dien Vrijdag - het was Goede Vrijdag, de dag waarop niet alleen Jezus aan 't kruis werd geslagen maar ook de kneveling der Nederl. arbeiders door een christen-staatsman werd volbracht - een vergadering plaats hebben in het Paleis voor Volksvlijt. Ik ging daarheen en wat ik daar gezien en beleefd heb, dat gaat alle beschrijving te boven. Oude mannen stonden als kinderen te huilen. Vloeken werden gehoord en het woord Verraad ging door de zaal en eigenaardig,​ steeds verbond zich aan dat woord de sociaaldemokratie. Toen men mij zag, greep men mij van alle kanten bij de jas. De een riep: als gij maar hier waart geweest, het zou niet gebeurd zijn! De ander: daar heb je den ouwe, nu zal de zaak wel gered worden. Het sneed mij door de ziel en och! laat het mij eerlijk zeggen, dat vertrouwen deed mij toch ook weer goed. Maar ik antwoordde direkt: het is te laat! er valt niets meer te redden. Nog zie ik de wanhopige pogingen van eenige parlementairen die mij wilden bewegen de vergadering te kalmeeren. Zij voelden dat ik de eenige was, die dit kon doen. Van onze zijde trachtte men mij te ontrukken aan die inblazingen. Aanvankelijk hield ik mij achteraf, daar ik geen plan had om te spreken, maar alleen om toe te hooren, daar ik door mijn afwezigheid gedurende die geheele week het fijne der zaak niet kende. Het Komitee was nog niet verschenen. Men riep om de verraders.
 +
 +Nadat enkele leden van het Komitee, ter vergadering gekomen, het woord hadden gevoerd en Vliegen optrad, brak er een storm van verontwaardiging los. Geen verraders aan het woord! - zoo riep men. Met moeite kon hij zich verstaanbaar maken en zoo dreigend werd langzamerhand de houding, dat hij van 't woord moest afzien. Men drong aan op voortzetting der staking. Mevr. Roland Holst verdedigde met krijschende stem haar partijgenoot Vliegen, maar verklaarde, zeker onder den indruk van het oogenblik, dat hoewel zij het voortduren van den strijd roekeloos vond, zij zou blijven voortschrijden,​ als daartoe besloten werd. Geprest om het woord te nemen werd ik naar voren gedrongen meer dan dat ik zelf naar voren trad en toen barstte een donderend applaus uit.
 +
 +Ik zei dat men niet goed deed op dit oogenblik elkander met verwijten te overladen. De zaak moet later maar uitgevochten worden. Voor mij was de strijd niet uit door het aannemen der wetten, want zoo dom was ik niet om daaraan ook maar één oogenblik te twijfelen. Maar er is verwarring gesticht, dit doel is dus bereikt en daardoor valt aan voortzetting niet te denken. Al zijn de arbeiders verslagen, ze zijn niet overwonnen. Elke oorlog is een aaneenschakeling van zegepralen en nederlagen. Ik waarschuwde ten slotte om toch in 't vervolg goed toe te zien met wie men in zee steekt, want anders staat men telkens bloot aan een herhaling van zulke tooneelen.
 +
 +Tegen Zaterdagavond waren al de bij het Komitee van Verweer aangesloten vereenigingen opgeroepen, om de verantwoording van dat Komitee aan te hooren. Dat was een vergadering die duurde van 's avonds 10 tot 's morgens 6 uur, om den volgenden avond te worden voortgezet. Hoe de stemming was tegen de leden van het Komitee, kan men het best daaruit afleiden, dat toen eenige opperlieden,​ die op het N.A.S. kwamen, aldaar Oudegeest en Vliegen zagen, zij verklaarden deze personen te zullen vasthouden tot den avond, om hen dan naar de uitgeschreven vergadering te brengen, uit vrees dat zij zouden wegblijven en eerst na de plechtige belofte dat zij zouden komen, liet men hen los.
 +
 +Het Volksdagblad sprak van ‘verraad’. Het Komitee van Verweer was stelselmatig door parlementaire knoeiers in de verschillende steden bedrogen. Het werd door hen valsch ingelicht, tegengewerkt op de gemeenste wijze en ten slotte openlijk verraden. Behalve de mannen der S.D.A.P., die als verdedigers optraden uit partijbelang,​ zijn de arbeiders voor verreweg het meerendeel overtuigd dat er verraad is gepleegd en dat de verraders de S.D.A.P.-ers zijn. Geheel in aansluiting hieraan stelde ik op die nachtelijke vergadering voor als haar overtuiging uit te spreken dat de leden Oudegeest en Vliegen verraad hebben gepleegd aan het georganiseerd proletariaat en verder de algemeene werkstaking op te heffen gedwongen door dat verraad, daar bij verraad in eigen gelederen de strijd niet kon worden voortgezet.
 +
 +Heftig botsten de meeningen op elkander en ondanks alles bleef de indruk bestaan dat de S.D.A.P. mannen op het zondaarsbankje zaten. Ten slotte is aan het einde der tweede vergadering,​ toen men de aanneming dezer motie zag aankomen, een komedie afgespeeld zoo vreeselijk als men haar in geen schouwburg beter kan zien spelen. Hoofdkomediant hierbij was de spoorwegman van den Bergh, die steeds met ons was geweest maar plotseling zijn draai nam. Toch wist men daardoor de benoeming van een kommissie van onderzoek er door te krijgen, met mijn goedkeuring,​ om in afwachting van dit resultaat de motie te verdagen. Men was vermoeid en wilde dat er een einde aan kwam en zoo geschiedde het dat een kommissie, die zulk een ernstig onderzoek moest instellen, op de zonderlingste wijze werd gekozen, niet door stemming maar door het willekeurig opnoemen van eenige namen.
 +
 +Deze kommissie heeft een rapport uitgegeven, waarin zij de duidelijkste blijken van partijdigheid en ongeschiktheid voor haar taak heeft gegeven, zooals op scherpe en afdoende wijze bewezen is in de brochure: De leugens van het Verraad-rapport door H. Kolthek. En zoozeer vreesde zij voor de kritiek dat zij ondanks de stellige belofte om een vergadering bijeen te roepen en ondanks haar plicht om dat te doen, ten einde ontheven te worden van haar taak, nooit een dergelijke vergadering heeft durven uitschrijven. En toch mijn motie was slechts verdaagd tot na het resultaat dier kommissie. Niet zij, maar de vergadering had de eindbeslissing,​ maar vooral de S.D.A.P., wier invloed op de kommissie groot was, hetgeen ook bleek uit het niet hooren van verschillende personen zooals Troelstra, mevr. Roland Holst, v.d. Goes, Mendels en anderen, toevalligerwijze allemaal personen van die partij, heeft zorg gedragen dat men in strijd met elk demokratisch beginsel nooit overging tot het beleggen van zoo'n vergadering. Wel 'n bewijs hoe innerlijk zwak men zich gevoelde!
 +
 +Wanneer ik van verraad heb gesproken, dan heb ik dit ook toegelicht voor de kommissie in de volgende bewoordingen:​ ‘onder verraad versta ik, wanneer twee partijen met elkander een overeenkomst hebben getroffen voor de eene of andere zaak en een der partijen laat op een gegeven oogenblik, zonder vooraf iets daarvan te hebben medegedeeld,​ den ander in den steek, dan noem ik dat verraad’. En op de vraag welke bewijzen ik kon geven, dat door de S.D.A.P. als partij verraad is gepleegd, antwoordde ik: ‘ik heb mij op het standpunt geplaatst dat Vliegen en Oudegeest de partij vertegenwoordigden,​ daarom noemde ik hen als de personen. Waar nu verschillende leden van het Partijbestuur,​ als Troelstra, mevr. Roland Holst en Vliegen zeiden dat de staking moest opgeheven worden, wanneer de wetten waren aangenomen, meen ik dat dit bewijs genoeg is’.
 +
 +De verslaggever van een Duitsch blad, die zich na den afloop der staking te mijnent vervoegde, zei mij:
 +
 +- Nu zult u wel genezen zijn van uw geloof in de Algemeene Werkstaking! En zoo niet genezen, zal uw overtuiging zeker een grooten schok hebben ontvangen.
 +
 +- En waarom? vroeg ik hem.
 +
 +- Wel, om de groote nederlaag, die de arbeiders met die Algemeene Werkstaking hebben geleden.
 +
 +- Een nederlaag? Maar ik kan dit niet inzien.
 +
 +- Gij zult toch niet beweren, dat zij geen nederlaag hebben geleden?
 +
 +- Zeker, zoo dwaas ben ik om dat te beweren.
 +
 +- Maar hoe zoo?
 +
 +- Een nederlaag onderstelt toch dat twee machten elkander treffen en dat er een slag plaats vindt, waarin de een of ander het onderspit delft. En nu vraag ik u of dat hier heeft plaats gevonden?
 +
 +- Neen, in dien zin niet.
 +
 +- Nu, in een anderen zin kan men het niet opnemen. Juist beginnen de arbeiders de werkstaking. De krachten worden ontplooid en nog voordat men klaar is, klinkt het parool: halt, uitscheiden. Er is dus hier geen sprake van een nederlaag, neen, de beweging is gestuit in haar vaart. Om u de waarheid te zeggen: ik wou dat wij de nederlaag geleden hadden, dan wisten wij hoe de zaak zat, dan wisten wij de zwakkeren te zijn en wij konden voortgaan om onze kracht te ontwikkelen en te versterken, opdat wij het later beter over konden doen. Want ziet, het is geen schande om een neerlaag te lijden. Als een troep ongewapende menschen wordt overwonnen door een bende gewapenden, die vrijheid heeft om alles te doen, dan is het niet te verwonderen dat men de minste moet zijn. Niemand heeft het den Boeren tot een schande aangerekend,​ dat zij zich ten slotte hebben moeten overgeven en zich schikten naar de voorwaarden der Engelschen. Maar dat is juist het fatale, dat men niet eens weet of men een neerlaag geleden zou hebben: die twijfel is juist het ellendigste van alles.
 +
 +Daarom elkeen, die met kennis van zaken wil oordeelen over deze staking in Nederland en die spreekt van een jammerlijke mislukking, bewijs van gemis aan kracht der vakbeweging,​ moet de ware toedracht weten en hij zal met mij erkennen dat men feitelijk geen nederlaag heeft geleden, maar door zijn eigen leiders in zijn vaart is gestuit geworden. En dan vrage men zichzelf af of hier al dan niet van verraad kan gesproken worden.
 +
 +Ik vergeleek het bij de Transvalers en Vrijstaters,​ tezamen verbonden in den Zuid-Afrikaanschen oorlog, evenals anarchisten en sociaaldemokraten als bondgenooten optrokken. Beiden trekken op tegen den Engelschman en op een gegeven oogenblik, zonder eenige voorafgaande waarschuwing,​ houdt de eene partij op en zegt: wij gaan niet verder. Het gevolg hiervan is verwarring, zoodat ook het andere gedeelte nu niet verder kan gaan en den strijd moet opgeven. Wat zou men zeggen van den bondgenoot die zoo handelde? Geen twijfel of men zou spreken van verraad. Zietdaar nu wat geschied is. De eene partij, de sociaaldemokraten,​ meent dat het uit is na de aanneming der wetten. Troelstra en anderen hebben het zelven erkend. In geen der vergaderingen echter is ook maar met een enkel woord gekikt over de meening dat het uit zou zijn na de aanneming der wetsontwerpen. Zelfs is er sprake van geweest, om de algemeene werkstaking pas te beginnen met de aanneming der wetten. Daarom voor mij staat het verraad vast, want hier liet zonder voorafgaande kennisgeving de eene partij de andere in den steek. Maar dat is het gevolg daarvan dat men van die zijde nooit uit overtuiging,​ met hart en ziel, heeft meegedaan, maar gedwongen en uit vrees anders zijn beetje invloed op de arbeiders te verhezen. Bovendien de vrees om bij gelukking mij grooter te maken en mij de eer niet willende laten bij een eventueele overwinning,​ speelde hun leelijke parten.
 +
 +Eigenaardig is de moraal, die een burgerblad als de Frankfurter Zeitung trok uit deze staking, nl.: ‘de gebeurtenissen in Holland hebben bewezen, dat het bestaan van een voldoend sterke en goed gedisciplineerde sociaal-demokratische arbeiderspartij is in het belang van alle klassen van een modernen staat. Ja, dat haar bestaan ter wille van den openbaren vrede gewenscht moet worden’.
 +
 +Dus de soc. dem. arbeiderspartij moet dienst doen als remmachine om de kracht te breken eener flinke, revolutionaire arbeidersbeweging. Alle klassen moeten dus steun verleenen om die partij te maken tot een sterke en goed gedisciplineerde partij, om gezamenlijk,​ dus met die klassen, op te trekken tegen de revolutionaire,​ de anarchistische,​ socialisten.
 +
 +Die algemeene werkstaking,​ die hoop en troost der arbeiders, die gevoelen de kracht die daarin steekt, zit feitelijk den sociaal-demokraten dwars in de maag. Men kon het zien op den Partijdag te Jena in 1906, toen men van die zijde een pleidooi hield ten gunste daarvan, al verdoopte men het kindje ook door het te noemen de politieke massa-staking. Immers verzetten zij zich daartegen, de arbeiders zullen over de hoofden der leiders heengaan om hun eigen zaken op te knappen en doen zij eraan mede, dan spelen zij in de kaart der anarchisten,​ want deze zijn het, die haar sints jaar en dag prediken.
 +
 +En nu kan de sociaaldemokraat zeggen: entre ces deux mon coeur balance (tusschen deze twee balanceert mijn hart).
 +
 +Vandaar die aarzeling, die dubbelzinnigheid en daarom geheel naar het leven wordt de sociaaldemokraat geteekend in dit stukje uit die dagen:
 +
 +TU ES PETRUS.
 +
 +‘En ik zeg u ook dat gij zijt Petrus en op dezen rots zal ik mijn gemeente bouwen’.
 +
 +Het is nu al een heelen tijd geleden dat de 12 Apostelen de propaganda begonnen voor de politiek in de arbeidersbeweging. Op Pieter Jelles (Troelstra) werd de gemeente gebouwd en ook de bourgeoisie begon gaandeweg in te zien dat deze Petrus de rots zou zijn, waarop de politieke arbeidersgemeente haar grondslag zou vinden. Zij stonden in den dienst der arbeidersbeweging,​ de 12 mannen die alles verlieten om in den grooten strijd tegen het oude een nieuwe richting aan te geven. Zij hadden zich om den modernen Jezus geschaard, het proletariaat,​ dat met al de kracht en overtuiging waarover het te beschikken heeft, optrad om een nieuwe levensbeschouwing ingang te doen vinden, den menschen een grootere heerlijkheid op aarde te bezorgen.
 +
 +Pieter omzweefde den nieuwen profeet en toen het proletariaat tot hem de vraag richtte: Maar gij, wien zegt gij dat ik ben? Toen antwoordde de andere Petrus: Gij zijt de Christus.
 +
 +En ik zeg u, zei toen Jezus, dat gij zijt Petrus.
 +
 +Welke hoop hadden velen op Pieter gevestigd! Het woord van den apostel trok talrijke lieden aan: mannen, vrouwen en kinderen. Maar de priesters in de synagoge zagen met leede oogen hoe Jezus liefde had weten te ontvonken. Toen vergaderden de overpriesters en schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hoogepriesters en zij beraadslaagden tezamen dat zij Jezus met listigheid zouden vangen en dooden.
 +
 +Het was tegen Paschen!
 +
 +Toen zei Jezus tot de apostelen: Gij zult allen aan mij geergerd worden in dezen nacht. Doch Petrus antwoordende zei tot hem: al werden ze ook allen aan u geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.
 +
 +Jezus zeide tot hem: Voorwaar ik zeg u, dat gij in dezen nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, mij driemaal zult verloochenen.
 +
 +Petrus zeide: al moest ik met u sterven, ik zal u geenszins verloochenen.
 +
 +Petrus zeide: al moest ik met u sterven, ik zal u geenszins verloochenen.
 +
 +Toen werd Jezus gevangen genomen en in het gelaat gespuwd en Petrus zat buiten en een dienstmaagd kwam en zei: gij waart ook met Jezus. Maar hij loochende het voor allen, zeggende: ik weet niet wat gij zegt.
 +
 +En toen hij de voorpoort uitging, zag hem een ander en zei ook: deze was met Jezus den Nazarener!
 +
 +Wederom loochende hij, zeggende: Ik ken dien mensch niet!
 +
 +En terstond kraaide de haan.
 +
 +O, Pieter Jelles! Welk een treffende overeenkomst met uw houding in de geheele zaak der werkstaking,​ die gij met hart en ziel zoudt steunen en die gij telkenmale opnieuw hebt verloochend.
 +
 +Ik ken dezen mensch niet! Hij is een ... ‘anarchistisch avontuur’!
 +
 +===== XXI. De Anarchist. (Einde.) =====
 +
 +**1 Mei 1903. - Groot feest ter herdenking van de vijfentwintig-jarige stichting van Recht voor Allen in het Paleis voor Volksvlijt. - Oprichting van de Internationale Antimilitaristische Vereeniging te Amsterdam (1904). - Tegenstelling tusschen Sociaaldemokratie en Anarchie in alle vragen van taktiek. - Het Anarchisme een wereld- en levensbeschouwing. - Het internationaal Vrijdenkerskongres te Rome in 1904. - Het Vrijdenkerskongres te Parijs in 1905. - Mijn gevangenneming te Keulen.**
 +
 +Wij naderen het einde van dit boek en dat is maar goed ook, want al tracht men ook het tijdvak, waarin men geleefd heeft, zoo nauwkeurig mogelijk te doen kennen, men beziet toch alles door zijn eigen bril en zoo wordt men onwillekeurig een middenpunt, waaromheen de omstandigheden zich groepeeren. Het kan trouwens moeilijk anders met iemand als ik, die juist door de omstandigheden tot middenpunt gemaakt werd, zoodanig dat mijn leven en het socialisme in Nederland feitelijk niet van elkander gescheiden kunnen worden en dus mijn Gedenkschriften in meerdere of mindere mate een geschiedenis worden van dat socialisme zelf.
 +
 +Verschillende gebeurtenissen uit den laatsten tijd moeten nog vermeld worden.
 +
 +Nog duidelijk herinner ik mij den 1 Meidag van het jaar 1903, die vrij spoedig volgde op de in het zand verloopen werkstaking.
 +
 +Nooit ging ik met zoo'n beklemd gevoel naar een vergadering als op dien dag naar de middagvergadering in het Paleis voor Volksvlijt. Ik vreesde dat men daar de verwoesting zou kunnen zien, die de afloop der staking had gemaakt, want vooreerst het aantal slachtoffers was groot en dan de vrees was geslagen om 't hart van zoovelen. Maar toen ik in de zaal komende die schare zag en getuige was van de opgewekte stemming, was ik gerustgesteld. En dan die stampvolle zaal des avonds! Neen, het proletariaat laat zich zoo gauw niet ontmoedigen,​ het is te veel gewend aan den dagelijks terugkeerenden strijd, dien het te voeren heeft op fabriek en in werkplaats, dan dat het zich door zoo'n ondervinding geheel laat neerslaan. Hierna beter - zoo klonk het van alle kanten en toen ik zei dat wij na een tiental jaren wel een herhaling, een tweede editie zouden beleven, maar dan een verbeterde, geleerd door de ervaringen die wij hadden opgedaan, toen tintelde het doffe oog van den werkman weer vurig en geestdriftig en ik wist te hebben weergegeven de hoop die daar woonde in menig hart.
 +
 +De 1 Meidag was voor mij de bevestiging dat de beweging nu ja tijdelijk een klap had gehad, maar dat zij spoedig weer in volle kracht op de beenen zou staan. Het ergste was, dat in die beweging zelve de kiemen van bederf zich openbaarden,​ daar de betaalde leiders, die er evenals de predikanten en geestelijken in de kerken een baantje, een beroep van maken, haar trachten te brengen op den weg der centralisatie,​ waardoor alle initiatief, alle zelfstandigheid,​ elk zelfdoen wordt gesmoord en men de arbeiders naar het model van het leger heelemaal dresseert tot een volgzame kudde, die eenvoudig gehoor geeft aan de bevelen van bovenaf. Het Duitsche model werd getrouwelijk nagevolgd en toch langs dien weg ligt het aantal overwinningen schaarsch gezaaid. Men denke aan de stakingen der kleermakers te Berlijn, der textielarbeiders te Krimmitschau en der mijnwerkers in het Roergebied, die ondanks het groote aantal georganiseerde arbeiders (ruim 1½ millioen) en de groote kassen op de jammerlijkste wijze verloren gingen. Er gaat geen kracht vanuit, al schermt men ook met groote cijfers. Intusschen wij, anarchisten,​ hebben in Nederland nog te veel vat op de arbeiders, dan dat zij allen verzinken zullen in het moeras der opportuniteitspolitiek,​ voorgestaan door de sociaaldemokraten.
 +
 +Met begin April 1904 was het vijf en twintig jaar geleden dat Recht voor Allen voor 't eerst verscheen en bij die gelegenheid hebben de vrienden mij een feest bereid, zoo schitterend en schoon als ik het mij ooit had kunnen voorstellen. Dat het telkens en telkens doodverklaarde anarchisme in staat was dit te doen, en nog wel op zulk in wijze, ziet dat was wel het beste bewijs, hoe springlevend dat ‘doode’ anarchisme in Nederland was. Een inzender in het blad schreef: ‘ons feest is niet het feest van enkelen, doch van het geheele proletariaat in Nederland. Ons feest wordt meegevierd, meegedacht, meegeleefd door al die duizenden in het geheele land en daarbuiten, in verre streken, waar het hart warm klopt voor de vrijmaking van het proletariaat’. Inderdaad zoo was het ook en wij begrijpen de woede, de bitterheid, de wangunst, die zich meester maakte van de sociaaldemokraten,​ nu het welsprekendste bewijs in daden werd geleverd dat het anarchisme, wel verre van dood te zijn, een macht was waarmede men rekening had te houden en dat ondanks de laster- en logenkampagne,​ door de sociaaldemokratie jaren lang gevoerd, wij nog heelemaal niet door haar waren overvleugeld en dat de ‘ouwe’ nog alles behalve vergeten was, zooals zij zichzelven en anderen trachtten wijs te maken.
 +
 +Immers de grootste zaal der hoofdstad, het Paleis voor Volksvlijt, was dien dag gehuurd voor de feestviering en deze was geheel gevuld, zoodat er geen mensch meer in kon. Een feestnummer van ons blad werd uitgegeven met een teekening van Kees van Dongen, waarin bijdragen voorkomen van Kropotkine, Elisée Reclus, Jean Grave, Victor Dave, John Most, Hunter Watts, Alexander Cohen. Tcherkesoff,​ om eenige buitenlanders te noemen, terwijl verschillenden onder onze oude medestrijders er hunne bijdragen in schreven, waaronder wij bovenal noemen het artikel van S.W. Coltof: Het Album des Tijds.
 +
 +Maar laat ik aan de hand van het verslag van dit feest de toedracht verhalen. Op Zondag 3 April zou het feest plaats vinden, maar vooraf ging op Vrijdig 1 April, juist Goede Vrijdag, een demonstratie. De feestkommissie toch, die zich voor deze gelegenheid had gevormd, kwam met een 60 tal zangers uit Amsterdam, om mij te Hilversum een serenade te brengen in het ochtenduur.
 +
 +Namens de kommissie voerde M. de Boer het woord om hulde te brengen aan den jubilaris en hem namens vele vrienden een monsteralbum aan te bieden met handschriften van verschillende letterkundigen van allerlei richtingen, zooals Fred. van Eeden, Anna de Savornin Lohman, Alexander Cohen, enz. en met teekeningen van verschillende binnen- en buitenlandsche teekenaars en schilders tot herinnering aan dezen dag. Het album in zwijnslederen band, met zilver gemonteerd en voorzien van een zilveren plaat, waarop gegraveerd staan de woorden: ‘Aan den man van karakter, den onbaatzuchtigen strijder, den eerlijken volksvriend,​ aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis,​ 1879-1904’,​ is een kunststuk van bewerking en te meer waarde bezit het, omdat èn het ontwerp èn de uitvoering geheel en al zijn van geestverwanten.
 +
 +Namens de Havenarbeiders werd mij nog een prachtig bloemstuk, voorstellende een opgetuigd schip, aangeboden.
 +
 +Nadat ik met een toepasselijk woord mijn dank had uitgesproken voor de bewijzen van warme vriendschap en een opwekking om onvermoeid voort te blijven werken, was deze plechtigheid,​ die een ware verrassing voor mij was, afgeloopen.
 +
 +Zondag was de koncertzaal van het Paleis feestelijk versierd en terwijl de namen der afgestorven medestrijders op schilden waren aangegeven en verschillende veteranen uit de beweging plaats hadden genomen op het podium, was ook de zaal bezet met afgevaardigden uit het geheele land. Het geheele aantal sympathiseerende organisaties bedroeg 180, behalve de sympathiebetuigingen van buitenlandsche organisaties en personen. Het was Kolthek uit Deventer, die als voorzitter fungeerde en toen ik met mijn familie was binnengekomen,​ blies de muziek als begroeting de socialistische liederen. Kolthek herdacht de beteekenis van dezen dag en hoe de naam van D.N. onafscheidelijk verbonden is aan de oprichting van Recht voor Allen en het inluiden van het socialisme in Nederland. Nadat namens de Vrije Vrouwenvereeniging mevrouw Haver een hartelijk woord had gesproken om sympathie uit te spreken met al wat Recht voor Allen had gedaan voor de ontwikkeling en opheffing der vrouw, kreeg de feestredenaar van dien dag, mijn gewezen mede-redakteur Chr. Cornelissen,​ die voor deze gelegenheid uit Parijs was overgekomen,​ het woord om in een flinke, luid toegejuichte rede de beteekenis van dezen dag uiteen te zetten. Als blijk van waardeering voor den taaien en volhardenden arbeid, door hem verricht, werd aan D.N. een bronzen beeld aangeboden, vervaardigd door den beroemden Belgischen beeldhouwer Constant Meunier - het was een zijner laatste werken, want kort daarop stierf hij - voorstellende De Zaaier. Daarna volgden nog andere geschenken, waaronder niet te vergeten een kunstig uit diggels vervaardigden bloempot met een reusachtige plant erin en vervaardigd door een onzer oude strijders uit Groningen, L. Wassing, en een herinneringsplaat,​ voorstellende den machinist te Amersfoort, die tijdens de werkstaking in 1903 een trein militairen weigerde te vervoeren naar Amsterdam. Tal van toespraken werden daarna gehouden en ten slotte voerde ik het woord om allen te danken voor de bewijzen van sympathie, die ik gaarne aanvaardde, niet zoozeer voor mijn persoon als wel voor de zaak die ik voorsta. Het werk, wat ik gedaan had toch, was geen persoonlijk,​ maar een gemeenschappelijk werk en daarom moesten de schoone bloemen, mij gegeven als blijk van waardeering,​ eigenlijk over velen verdeeld worden. Ik herdacht daarom de dooden, die voorheen met mij gestreden hadden en vond het aangenaam ook de oude garde weer rondom mij te zien, met wie ik zulke moeilijke tijden van gemeenschappelijken strijd en gemeenschappelijk lijden had doorgemaakt. Meer in het bizonder herdacht ik Multatuli en den ouden Gerhard, benevens mijn beide mede-redakteuren Croll en Cornelissen. Ook bracht ik in herinnering de gebroeders Hogerhuis en de dappere dienstweigeraars,​ die zoo moedig standhielden. Het was een eenige dag, die een eervolle plaats zal innemen in het geschiedboek onzer beweging. Des avonds hadden wij een feestavond met zang en voordrachten,​ waar Schermerhorn op verzoek nog een causerie hield, om allen op te wekken tot krachtig en onverstoord werken in de richting van het menschworden.
 +
 +Geen wanklank werd vernomen, het was alsof de oude geest weer was teruggekeerd en waar men zooveel oude, getrouwe gezichten zag, stille werkers aan de grootsche taak die wij verrichtten,​ daar verdwenen voor een oogenblik de vele teleurstellingen en al misten wij er ook, die wij graag in ons midden hadden gezien, wij waren toch verheugd een opgewekten en aangenamen geest waar te nemen, omdat wij daaruit het besluit konden trekken, dat het een feestavond was in den waren zin des woords een feestavond die onvergetelijk zou blijven gegrift in de harten van alle deelnemers. En wat bij de intrede van het tiende jaar ons blad Recht voor Allen werd toegezongen,​ dat herhaalden wij met vernieuwde kracht in De Vrije Socialist:
 + 
 +Lang blijve 't nog de steun van 't lijdend deel der natie,
 + 
 +Lang blijve 't nog de schrik voor vorsten ‘bij Gods gratie’,
 +
 +Lang blijve 't nog een doorn in 't oog van 't rijk gebroed;
 + 
 +Lang blijve 't een rammei op ijz'​ren brandkastdeuren,​
 + 
 +Zijn onverwinb'​re kracht doe de Bastilles scheuren,
 + 
 +En iedren volkstiran verplettren met den voet.
 +
 +Gold dit toen van het oorspronkelijk socialisme, nu dit verwaterd is en een doodgewone hervormingspartij is geworden binnen het raam der hedendaagsche maatschappij,​ zijn de omstandigheden veranderd en het anarchisme is ervoor in de plaats getreden. De Millerand'​s en Briand'​s in Frankrijk geven ons aanschouwelijk onderwijs, hoe het met het socialisme gaat, wanneer men dat voetspoor volgt. Ik herhaal, wat ik op dien gedenkwaardigen dag in het Paleis sprak:
 +
 +‘Wie wat goeds wil, wie goede daden wil, die heeft om zich de menschen, die heeft vóór zich en achter zich de oogen van den draak, wiens hart boosheid en wiens hoofd domheid is. Het is een laf beest. Het steekt de tong naar je uit. Maar - het hindert je je werk te doen.
 +
 +De zotten hinderen je, de gemeenen werken je tegen. Tegen die twee heb je te strijden. Het is nog de vraag, aan wie je den meesten tijd van het korte leven verliest, aan de zotten of aan de gemeenen. Te midden van die twee sta je als een gek- Altijd strijd en altijd allen tegen allen. Elke goede daad maakt de ziel grooter, den wil krachtiger. En dat je alleen bent, ook dat is niet erg. Wie uitsteekt, is zichzelf genoeg. Maar ... je zou iets willen bereiken. En dat is het wat droevig kan maken, je bereikt niets. Godendroomen worden niet verwezenlijkt,​ maar menschendaden moeten wij trachten te doen. (Mr. W. Paap in Vorstenrecht.)
 +
 +Daarom moeten wij allen voortgaan ondanks goed en kwaad gerucht om menschendaden te doen. Dat je niets bereikt, dat is ook niet waar. Dit feest leert het tegendeel. Maar je bereikt niet zooveel als je gehoopt had. Echter dat komt ook door jezelf, omdat je de verwachtingen te hoog gespannen hadt. En als je iets bereikt, al is het een tiende, een honderdste van hetgeen je gehoopt had, dan is dat het beste bewijs dat er geen reden bestaat om te wanhopen’.
 +
 +Tot herinnering aan dit feest verscheen onder den titel: Een vijf-en-twintigjarige veldtocht tegen het Kapitalisme een bloemlezing uit die 25 jaargangen en opgedragen aan het Nederlandsche proletariaat met een inleiding van mijn hand. Dit boek was feitelijk het kollektief werk van allen die als staf meewerkten aan het blad en van vele artikelen zou ik niet eens meer kunnen zeggen of ze van mij dan wel van mijne medewerkers waren. Dit boek mag een volksboek heeten in den besten zin des woords.
 +
 +Dit feest heeft menigeen goed gedaan en daarom is ook daarvan weer kracht uitgegaan, maar bovenal leverde het een voldingend bewijs, dat het anarchisme springlevend was en de wensch der sociaaldemokraten in dezen nog alles behalve in vervulling was gekomen. Zij meenden daarom een pendant te moeten geven en daar in datzelfde jaar de tienjarige gedenkdag der S.D.A.P. viel, gaven zij een Gedenkboek uit onder den titel: Na tien jaren, waarvan zelfs een hunner partijgenooten,​ dr. Michels getuigde: ‘elke zinsnede ademt strijd, ja haat, niet zoozeer tegen de patroons, de burgerlijke partijen of zelfs tegen den staat, maar tegen Nieuwenhuis,​ den leider der arbeiders’. En verder: ‘maar dit aanhoudend motief, dat slechts over weinig variaties beschikt als: Nieuwenhuis is een schoft! Nieuwenhuis is een gek! Nieuwenhuis is een weetniet! maakt dit geschrift niet alleen op verschillende plaatsen ongenietbaar,​ maar ontneemt ook veel aan zijn geschiedkundigwetenschappelijke waarde als Gedenkschrift. De schrijvers van “Na tien jaar” zijn noch wat den tijd betreft noch, naar het schijnt, individueel in staat over hun eigen stichting en haar tegenstanders een oordeel te vellen, dat ook maar op een minimum rechtvaardigheid aanspraak zou kunnen maken’. (Zie overigens ook bl. 396).
 +
 +Hun heele Gedenkboek is dan ook niets anders dan een Anti-Nieuwenhuisiaansch pamflet en als de sociaaldemokratie niets anders is dan anti-Nieuwenhuisiaansch,​ dan levert men zelf het bewijs dat het praatje over het doode anarchisme niet veel anders is dan een praatje voor den vaak.
 +
 +In overleg met eenige Fransche vrienden, zooals Janvion, Yvetot, Almereyda, Jourdain had ik een oproeping uitgevaardigd om een Anti-militaristisch kongres te houden te Amsterdam. Dit plan viel in goede aarde en zoo kwamen verschillende afgevaardigden in de maand Juni van het jaar 1904 tezamen, om te overleggen of het niet wenschelijk was een Internationaal Anti-militaristische Vereeniging op te richten. Vooraf was ik op uitnoodiging naar Parijs gegaan om daar door een reeks van voordrachten de gemoederen wat op te warmen voor zoo'n kongres. Ook had de oprichting van een blad L'​ennemi du Peuple daartoe zeer meegewerkt. Zoo kwam het dat wij afgevaardigden kregen behalve uit Frankrijk en Nederland, welke beide landen direkt veel sympathie betoonden voor zoo'n kongres, ook uit de volgende landen: Engeland, Spanje, Boheme, Zwitserland,​ België. De grondslag der nieuwe, roode Internationale was:
 +
 +geen man en geen cent voor het militarisme.
 +
 +In alle landen zou een Nationaal Sekretariaat worden opgericht, dat in voortdurende betrekking zou staan met het Internationaal,​ voorloopig opgedragen aan mij.
 +
 +De aangenomen resoluties hadden betrekking op het Antimilitarisme en de Vakbeweging,​ op het Antimilitarisme en het onderwijs, op het Antimilitarisme en de persoonlijke dienstweigering,​ op het Antimilitarisme en de Vereenigde Staten van Europa, op het Antimilitarisme en den godsdienst, op het Antimilitarisme en het Neo-Malthusianisme.
 +
 +Wij hielden ook een openbare vergadering in het Paleis voor Volksvlijt, die druk bezocht werd en waar successievelijk gesproken werd door Janvion, Naine, den Zwitserschen advokaat-dienstweigeraar,​ Johnson, het Engelsche parlementslid,​ Yvetot, sekretaris der Fransche Arbeidsbeurzen,​ Vohryzek uit Boheme, Fortuné Henry uit Frankrijk, Vallina, de afgevaardigde van de Spaansche Federatie van Vakvereenigingen,​ Robin, de bekende oud-direkteur der school van Cempuis in Frankrijk en Luitjes van Holland. Deze vergadering slaagde uitmuntend en maakte ook naar buiten een zeer goeden indruk. De laatste resolutie maakte front tegen de lijdelijke verzetters, daar verklaard werd dat de vereeniging stond op den grondslag der revolutionaire beginselen en niet in zich opnam de theorie van lijdelijk verzet als gevolg van den christelijken geest. Het is het geweld, dat het kongres proklameert,​ geweld het kind van aktief en niet lijdelijk verzet, daar de lijdelijke revolutie de loochening is van het werk, waarom wij hier zijn vereenigd.
 +
 +Men had dus naast en tegenover de Zwarte Internationale (de kerk) en de Gouden Internationale (het kapitaal, de beurs) geplant de vaan der Roode Internationale der arbeiders, die in het militarisme den hechtsten steunpilaar zien van het kapitalisme,​ dat van alle kanten bestookt moest worden.
 +
 +En hoezeer de regeeringen het gevaar van zulk een vereeniging best inzien, blijkt daaruit dat geen vereeniging in den korten tijd van haar bestaan zoozeer gevreesd is en bloot heeft gestaan aan de scherpste vervolgingen in de verschillende landen, als deze. Groot reeds is het aantal slachtoffers,​ dat in het martelaarsboek dier vereeniging staat opgeschreven. Men gevoelt dat als deze laatste steun ontvalt aan het kapitalisme,​ het er leelijk aan toe is.
 +
 +Zeker ook wij weten best, dat men door het woord Antimilitarisme alleen de macht der bezittende klasse niet breekt, maar toch meenen wij dat wij door dat sterke wapen van het kapitalisme te verzwakken en te ondermijnen,​ een zeer nuttig werk kunnen doen. Zelfs in ons land, waar men betrekkelijkerwijze de meeste vrijheid heeft, worden wij op vergaderingen van de Antimilitaristische Vereeniging vereerd met een eerewacht van soldaten, om te beletten dat militairen de vergaderingen bezoeken en op die wijze besmet worden door het vergif van het Antimilitarisme.
 +
 +En toen wij ons tweede internationale kongres wilden houden te Genève of te Neuchâtel, duurde het geen week na de bekendmaking of de Zwitsersche Bondsregeering verbood het feitelijk door de bekendmaking,​ dat vreemdelingen,​ die op Zwitsersch grondgebied propaganda maakten voor het Antimilitarisme,​ daarvan verwijderd zouden worden. In Duitschland vooral is men vreeselijk bang voor het Antimilitarisme,​ zooals gebleken is uit verschillende processen en de talrijke huiszoekingen naar Antimilitaristische geschriften. Feitelijk zijn wij de eenigen, die het Militarisme in den hartader aantasten, want terwijl een Bebel b.v. vertelde dat als het vaderland in gevaar was, hij een der eersten zou zijn, die met het geweer op den schouder naar de grenzen zou trekken - als onderofficierszoon is blijkbaar de militaristische ader door zijn sociaaldemokratie nog niet afgebonden - en dat zijn partijgenooten zouden blijken de beste soldaten te zijn, trachten de anarchisten den krijgsdienst als een den mensch onteerend en verlagend bedrijf tegen te werken op alle mogelijke wijze.
 +
 +Meer en meer heeft zich de tegenstelling tusschen sociaaldemokratie en anarchie ontwikkeld, zoodat men haar duidelijk kan omschrijven.
 +
 +Op het gebied van de vakbeweging is de sociaaldemokratie voor sterke, gecentraliseerde vereenigingen,​ die beschikken over groote kassen en die op militaire leest geschoeid aan de bevelen der zelfgekozen leiders blindeling en vol vertrouwen gehoor hebben te geven. Zij wenschen door de wetgeving, die beschermend de hand uitsteekt over de arbeiders en die de klove tusschen kapitaal en arbeid zooveel mogelijk tracht te dempen, de belangen der arbeiders te bevorderen, terwijl zij ernaar streeft om door het algemeen kiesrecht te komen tot de verovering der politieke macht.
 +
 +Daartegenover staat de anarchie, die op het gebied der vakbeweging ook federatief tracht te werken, om zooveel mogelijk het zelfdoen, het eigen initiatief op te wekken en te bevorderen.
 +
 +Zoo is voor haar een der hoofdmiddelen de algemeene werkstaking en langs den weg der direkte aktie tracht zij de arbeidersklasse op te voeden tot zelfstandige menschen, die wel verre van hun belangen aan anderen op te dragen, deze zelven behartigen op de voor hen meest geschikte manier.
 +
 +Op het gebied van het Militarisme streeft de sociaaldemokratie naar verbeteringen in het leger en de invoering van het Volksleger naar Zwitsersch model op demokratische grondslagen,​ zooals de verkiezing van officieren, enz.
 +
 +Daarentegen wil de anarchie het heele Militarisme met wortel en tak uitroeien, want tusschen het gewone staande- en het volksleger ziet zij zoo'n groot onderscheid niet, omdat beiden gebruikt worden tot bescherming van de brandkasten der rijken en als middel om de arbeidende klasse eronder te houden, gelijk zoo duidelijk mogelijk in Zwitserland is gebleken, waar in tijden van werkstaking de soldaten van het volksleger even goed gebruikt werden tegen de stakers als in andere landen waar zoo'n leger niet bestaat.
 +
 +Op het gebied van den godsdienst maakt de sociaaldemokratie den godsdienst tot ‘privaatzaak’,​ opdat men vooral de geloovigen niet van zich vervreemdt, maar hun den weg opent, om met behoud van het geloof toch een plaats in te nemen in de gelederen der sociaaldemokratie.
 +
 +Daarentegen houdt de anarchie zich met zulke overwegingen,​ die veel gelijken op boerenvangst met het oog op de stembus, niet op, maar ziet zij in den godsdienst een der hoofdmiddelen om den menschelijken geest te verdommen en dus een der struikelblokken op den weg van den vooruitgang. Daarom neemt zij den strijd tegen den godsdienst openlijk op, omdat zij zich geen bevrijding van den geest kan voorstellen,​ zoolang deze nog verward zit in de netten van het dogmatisme.
 +
 +Op het stuk van het koningschap verklaart de sociaaldemokratie dat de strijd daartegen privaatzaak is en dat met de opheffing van het kapitalistische stelsel het koningschap vanzelf zal verdwijnen, zoodat men geen republikein behoeft te zijn om sociaaldemokraat te wezen.
 +
 +Daarentegen meent de anarchie dat ook het koningschap,​ de monarchie als een der vormen van heerschen (kratein) hinderlijk in den weg staat en dus wel degelijk de republiek moet nagestreefd worden, al is het niet op de grondslagen der bestaande republieken,​ die niets anders zijn dan een afschaduwing van den konstitutioneelen regeervorm zonder koning.
 +
 +In alle taktische vragen ziet men dus duidelijk de tegenstelling van beide beginselen aan 't daglicht komen.
 +
 +Daarbij komt dat het anarchisme niet mag beschouwd worden als een partijzaak, maar veelmeer een wereld- en levensbeschouwing omvat, zoodat wij reeds verheugd zijn als wij zien hoe de anarchistische denkbeelden overal en in alle kringen der maatschappij doordringen.
 +
 +En dat doen zij?
 +
 +Of heerscht niet de anarchie als absentie van gezag in de wetenschap? Erkent de scheikundige,​ de natuurkundige het gezag van buiten, als hij in zijn laboratorium werkt? Probeer het eens en gij zult afgewezen worden met de woorden: hier ben ik heer en meester, hier duld ik geen gezag, hier geldt alleen de soevereiniteit der wetenschap. Elke aprioristische onderstelling wordt hier afgewezen, wij kennen en erkennen alleen een redeneering a posteriori, waar de konklusie is opgebouwd op de voorafgaande premissen, waaruit zij met ijzeren noodwendigheid moet volgen.
 +
 +Heerscht de anarchie niet in de kunst, ja daar vooral?
 +
 +Immers hoe kan men zich een waarachtig kunstenaar voorstellen,​ die niet in schrift of toon of kleur weergeeft wat daar woont in zijn ziel? Wat is een kunstenaar die niet zichzelf is, zichzelf geeft anders dan een kunstenmaker,​ die wel is waar soms mooi werk kan leveren maar die geen kunstenaar is, omdat hij de bezieling mist die daartoe wordt vereischt? Zijn een Emile Zola, een Ibsen, een Strindberg, een Tolstoï, een Brandes, een Multatuli, een Steinlèn, een Wagner, - om slechts enkelen te noemen - niet de mannen die vrij van geest den stempel daarvan hebben afgedrukt op de tijdperiode waarin zij leefden? Elk voorschrift,​ elke band, elke bepaling is voor hen een belemmering,​ die zij niet aanvaarden, omdat zij als eisch stellen hun eigen leven vrijelijk te kunnen uitleven.
 +
 +Vinden wij niet in de opvoeding der jeugd het streven naar individualiseeren,​ zoodat men de kazerne-opvoeding,​ die allen wil vormen naar één model, zooveel mogelijk aan kant zet, om rekening te gaan houden met den eigenaardigen aanleg, de individueele neigingen van het kind? Wat is dit anders dan de anarchie toegepast op het gebied der pedagogie?
 +
 +De heele maatschappij beweegt zich dus in anarchistische richting en al vreest men nog voor de algeheele ontplooiïng der vrijheid in al haar omvang, toch gevoelt men dat het daarheen gaat en welke staketsels men ook opbouwt, ze zullen niet blijvend zijn, want er komt een tijd dat de geesten zich zullen losscheuren uit alle banden, om zich vrij te kunnen geven, elk naar zijn aard.
 +
 +Vandaar dat de anarchist mee kan doen aan elke vrije beweging, om zorg te dragen dat niet alweer kunstmatige belemmeringen worden gefabriceerd. Zoo kwam het dan ook, dat ik meedeed aan die groote werelddemonstratie te Rome, om in het aangezicht van het Vatikaan te protesteeren tegen allen geestesdwang. Er was een oproeping gedaan om een kongres van Vrijdenkers te houden te Rome, tevens een demonstratie ten gunste van de scheiding van kerk en staat, welke zaak in Frankrijk aan de orde was gesteld. Hier te lande nam men een eigenaardig standpunt in, men achtte het niet noodig, de meeste vraagpunten hadden voor ons, die zooveel verder waren, niet zoo heel veel waarde. Zietdaar de gewone uitvluchten waarachter men zich wilde verbergen om geen afgevaardigden daarheen te zenden. Ik wist echter de vereeniging De Dageraad den weg op te stuwen om wel mee te doen en ofschoon niet zonder moeite gelukte het mij te doen besluiten dat Nederland, de bakermat der vrijheid, zich niet zou isoleeren uit het internationaal verband maar ook zijn stem aldaar zou doen hooren. Mendell, de redakteur van het blad De Vrije Gedachte, werd als afgevaardigde aangewezen. Maar eenige personen wisten wat geld bij elkaar te brengen en zoo ging ik erheen als afgevaardigde der niet georganiseerde vrijdenkers.
 +
 +Het was een grootsche betooging, die zoodanig meesleepte dat zelfs de redakteur der Vrije Gedachte, die er aanvankelijk niet veel inzag, onder den indruk gekomen schreef, dat dit kongres ‘de waardij van een historische gebeurtenis van groote beteekenis’ bezat.
 +
 +Het kongres had plaats in het Collegio Romano, het oude Jesuïtenkollege,​ dat nu veranderd van bestemming een gymnasium is en dat door den minister van onderwijs voor deze gelegenheid welwillend was afgestaan aan de vrijdenkers. De Vrijdenkers,​ vergadering in een oud Jesuïtenklooster,​ toont dit niet reeds den vooruitgang?​
 +
 +Een ruime open binnenplaats,​ een groot vierkant vormende en omgeven door een zuilengang, waar men vrij kon rondwandelen,​ was de plaats der openbare openingsvergadering. Een estrade was daar opgericht, smaakvol versierd met bloemen en planten, later nog gedekoreerd met banieren en vaandels, waaronder dat der Oud-Garibaldianen,​ in de handen gehouden door enkele oudstrijders met hun roode Garibaldi-hemd aan het meest de aandacht trok. De dag der opening was opzettelijk gesteld op 20 September, omdat op dien dag Garibaldi door de Porta Pia in 1870 de stad is binnengekomen,​ en dit was het einde der wereldlijke macht van den paus. Het was zeker een eigenaardig gezicht, om onder die ruime gewelven, waar eens de Jesuïten in hun lange zwarte jassen rondwandelden,​ nu een heel ander slag menschen bijeen te zien. Daar wandelde Ernst Häckel, de groote natuurwetenschappelijke heros, die op meesterlijke wijze de erfenis van Darwin aanvaardde en vruchtbaar maakte, de ‘doodgraver van het christendom’,​ zooals een orthodox predikant hem eens noemde, ofte wel de antichrist in eigen persoon, de vleesch geworden duivel in 's pausen oogen, heel kalm rond met den bekenden hoogleeraar Sergi. Daar zag men Ferdinand Buisson en George Renard uit Frankrijk, Hector Denis en George Lorand uit België, benevens de kamerleden Furnémont, de ijverige sekretaris en regelaar van het kongres, en Demblon; Salmeron en Ferrer uit Spanje, welke laatste sints den aanslag op den jeugdigen koning van Spanje op 31 Mei 1906 een jaar lang in de gevangenis zuchtte uit haat der klerikalen tegen de door hem gestichte Moderne school in Spanje, ofschoon hij geen part of deel aan dien aanslag heeft gehad. Verder was daar aanwezig de bekende Moncure Conway uit Amerika, de vriend van Strauss en Renan, en Mangasarian,​ de schrijver van de Wereld zonder God, een katechismus voor vrijdenkers,​ die in de nieuwe wereld grooten opgang maakte en vertaald is in verschillende talen, ook in het Hollandsch. Men verwachtte nog Björnson, den bekenden Noor, die tegenwoordig in Italië leeft[55] en daar een groote mate van populariteit bezit, Ferri, Novicow en den geleerden Franschman Berthelot, maar deze bleven om verschillende redenen weg.
 +
 +In de plechtige openingszitting werd het woord gevoerd door prof. Sergi, Ernst Häckel, Hector Denis, mijn persoon en eindelijk Moncure Conway.
 +
 +Daarna werd een wandeltocht gemaakt naar de Porta Pia, waaraan door duizenden werd deelgenomen. Alleen het aantal afgevaardigden bedroeg 4000 personen uit alle deelen der wereld. Het scheen wel dat de geheele politiemacht van Rome op de been was en deze ziet er zoo potsierlijk,​ zoo middeneeuwsch gekleed uit, met rok en steek, dat die mannetjes meer geleken op de politie op het tooneel dan op moderne politiemannen. Voor roode vaandels scheen zij niet zoo bang als die in andere landen, althans ze werden niet geweerd. Vroolijk klonken de tonen van de Internationale en het Garibaldi-lied.
 +
 +Ter plaatse gekomen waar de bres werd geschoten in den muur van Rome, voerde Furnémont het woord tot de talrijke menigte, om hulde te brengen aan de mannen, die Rome wisten te ontrukken aan de macht van den paus. De vrijdenkers zijn niet hier gekomen, zoo zei hij, om een overwonnene,​ den paus, te beleedigen, om een vernederde, de kerk, te honen, maar om op te komen voor den vrijen, frisschen geest der wetenschap, die overal in het leven moet doordringen,​ omdat dan en dan ook alleen de menschheid gelukkig kan zijn.
 +
 +Dat de paus ons nog beschouwde als een bende roovers en plunderaars,​ kan men daaruit afleiden, dat het Vatikaansche museum, de zalen van Rafaël en de Sixtijnsche kapel gedurende de geheele week, dat het vrijdenkerskongres duurde, gesloten waren. De oude man was zeker bang, dat zulke onverlaten tot alles in staat zouden zijn en misschien wel de beelden of schilderijen zouden meenemen of beschadigen,​ evenals in 1872 tijdens het kongres der Internationale te 's Gravenhage een der Haagsche bladen de moeders in de residentie aanraadde, om toch haar kinderen in die dagen geen gouden oorbelletjes of andere sieraden te laten dragen, daar zij allicht deze zouden kwijtraken, nu in de stad zoo'n bende plunderaars,​ brandstichters,​ enz., die tot alles in staat waren, in de stad aanwezig was!
 +
 +Op het kongres waren zeer verschillende stroomingen bij elkander, zooals vrijmetselaars,​ republikeinen,​ radikalen, sociaaldemokraten,​ anarchisten en over 't algemeen genomen kan men zeggen, dat zij zich goed met elkander verdroegen, al hadden er soms botsingen plaats, die een ernstig aanzien dreigden te krijgen. Het verschil van taal was hierbij veelal de hoofdoorzaak,​ want over 't algemeen bestond er een groote mate van vrijheid van spreken en wij hebben altijd ondervonden dat juist de beperking der vrijheid in den regel de meeste aanleiding tot herrie geeft, want er zijn altijd vrijheidlievende menschen, die zich deze niet laten welgevallen.
 +
 +Scheen het kongres eerst den weg op te gaan van geleerde bespiegelingen,​ gelijk dit veelal het geval is bij de onderwetsche vrijdenkers,​ het veranderde langzamerhand geheel van karakter, zoodat het ten slotte geleek op een socialistische of anarchistische samenkomst, waar een wedstrijd werd gevoerd wie wel de meest revolutionaire verklaringen aflegde. Hiertoe heeft veel bijgedragen de vergadering,​ die onze Italiaansche kameraden op den avond van den eersten kongresdag hadden belegd, om zoo mogelijk een gemeenschappelijke gedragslijn te bepalen onzerzijds. Van de Italiaansche anarchisten kreeg ik een zeer goeden, degelijken indruk. Zoo werd het Vrijdenkerskongres in plaats van een theoretische en platonische antiklerikale manifestatie veeleer een proletarische en revolutionaire.
 +
 +Om te doen zien hoe radikaal gezind men was of hoe men althans werd meegesleept,​ herinneren wij eraan, hoe o.a. prof. Buisson zei: ook ik ben aanhanger van de leuze: noch God noch meester.
 +
 +Ten opzichte van het vraagpunt: het dogma en de wetenschap nam men een resolutie aan, waarin gezegd wordt: de vrije gedachte is wereldlijk (laïque), demokratisch en sociaal, d.w.z. zij verwerpt in naam der waardigheid van de menschelijke persoonlijkheid dit driedubbele juk: het machtsmisbruik van het gezag op godsdienstig,​ van het privilegie op politiek en van het kapitaal op ekonomisch gebied.
 +
 +Maar men vergat, dat men niet alleen strijden moet tegen de machtsmisbruiken,​ maar tegen de gezagsgebruiken,​ want het gebruik juist is het misbruik. Wie een stok in handen heeft, zal er mee slaan als hij het noodig acht, waar begint nu het misbruik en eindigt het gebruik? Niemand kan het aangeven. Het kapitaal zelf is een misbruik, het gezag zelf is een misbruik, het privilegie zelf is een misbruik. En dus het is verkeerd geformuleerd.
 +
 +Ten opzichte van het vraagpunt van de scheiding van kerk en staat had niet veel diskussie plaats. Lorand gaf een degelijk overzicht over het vraagstuk zelf en den stand ervan in de verschillende landen. Hierover bestond niet veel verschil van meening. Als woordvoerder der anarchisten trad ik op verzoek der vooraf gehouden vergadering op, om te betoogen dat hoewel die scheiding op zichzelve goed is en noodzakelijk,​ wij daarmede niet tevreden mogen zijn. Want is de kerk een hindernis voor den vooruitgang van het menschelijk geslacht, de staat is het ook en daarom is het niet genoeg kerk en staat te scheiden, maar men moet ook werken voor de verdwijning van den staat. De kerk is het verleden, die afgedaan heeft, al oefent zij nog grooten invloed uit, de staat is het heden, die steeds toeneemt in macht, want steeds worden de bevoegdheden van den staat uitgebreid. Wij moeten als vrije denkers werken aan de toekomst en deze behoort aan een tijd, waarin noch kerk noch staat bestaat, maar de vrije mensch kan leven in een vrij milieu.
 +
 +Häckel stelde voor een telegram te sturen aan den Franschen minister Combes, om hem aan te moedigen in den strijd tegen de kerk. Ik achtte dit dwaas en onlogisch, maar een poging om het kongres voor die dwaasheid te besparen deed ik niet of liever ik trachtte het wel, maar onder de teekenen van geestdrift was het mij onmogelijk het woord te krijgen. In het blad Agitazione heb ik toen medegedeeld wat ik had willen zeggen:
 +
 +‘Ik heb een tegenvoorstel,​ nl. om den paus een telegram te zenden. Lacht niet, M.H., maar doet zooals het een vrijdenker betaamt, denkt eerst en als ge mij gehoord hebt, moogt gij zooveel lachen als ge wilt. Ik ben overtuigd dat ik zelfs den voorsteller Häckel binnen een paar minuten zal overtuigen, want deze grootmeester der kausaliteitswet,​ kan en wil niet zondigen tegen haar. Het blijkt hier alweer hoe waar het is: nonnus quam dormitat Homerus (Homerus slaapt ook wel eens). Wat toch is het geval? Minister Combes is nooit voorstander geweest van de scheiding van kerk en staat, hij heeft het zelf verteld te Auxerres, maar hij is dien weg ondanks zichzelven opgedrongen. En door wien? Door den paus. Dus de houding van den paus deed het eigenlijk. Moeten wij nu tot het gevolg (Combes) of tot de oorzaak (de paus) opklimmen? Mij dunkt dat als men iets doet, het logisch is een telegram van dankzegging te zenden aan den paus. Maar daaruit blijkt dan tevens hoe men beter doet niets te zenden. Als Häckel zijn voorstel intrekt, wat ik nu verwacht, dan doe ik dat het mijne natuurlijk ook’.
 +
 +Mij dunkt dat de logika geheel aan mijn zijde was.
 +
 +Over 't algemeen houd ik niet van kongressen, omdat het meestentijds niet meer dan praatkolleges zijn. ⅚ gedeelten zijn niets waard, maar er blijft dan toch altijd ⅙ wat iets beteekent. Buitendien is het nut buiten 't kongres grooter dan erin door het aanknoopen van internationale relaties met verschillende personen. Maar in dit geval mocht het kongres geslaagd heeten, want men mag van het kongres zelf zeggen wat men wil, het was een prachtige manifestatie tegenover het Vatikaan en de beginselen van het gezag, door het Vatikaan verpersoonlijkt,​ een manifestatiezoo grootsch en zoo boven verwachting groot, dat de paus zelf verklaard heeft er diep bedroefd over te zijn en zijn verbeten woede koelde in een Encycliek of ander stuk, dat echter op den gang van zaken niet den minsten invloed heeft gehad behalve dat het hem voor de zooveelste maal ontpopte als de personifikatie van de reaktie.
 +
 +Treffend was ook de beevaart die wij maakten naar het standbeeld van Giordano Bruno, den monnik die in 1600 op last der inquisitie verbrand werd als ketter ter plaatse waar nu zijn beeld staat. Wat daarbij bovenal mijn aandacht trok, was dat gedurende den geheelen tocht door mij niet het minste blijk van vijandelijkheid is opgemerkt van de zijde der bevolking. Dat had ik anders verwacht en - het viel mij bizonder mede.
 +
 +Ik ben vast overtuigd dat dit Vrijdenkerskongres een flinken stoot heeft gegeven aan de scheiding van kerk en staat in Frankrijk en om nog een laatste stootje te geven besloot men, ook met mijn medewerking,​ het volgend jaar te Parijs samen te komen.
 +
 +Dat kongres te Parijs (1905) had een schitterend verloop. De hoofdschotel was niet de scheiding van kerk en staat, want dit punt op de dagorde lokte geen diskussie meer uit, men sprak de wenschelijkheid uit en daarmede was men gauw klaar.
 +
 +Nadat de afgevaardigden ontvangen waren op het stadhuis te Parijs en toegesproken door den voorzitter van den gemeenteraad,​ den voormaligen anarchist dr. Paul Brousse, gingen wij in optocht naar de kerk van het Heilige Hart op Montmartre, om het beeld van ridder de la Barre, die in 1765 stierf als slachtoffer der inquisitie te Abbeville, veroordeeld om onthoofd te worden en dan hoofd en lichaam te werpen op een brandenden brandstapel,​ tegelijkertijd met het bij hem gevonden exemplaar van de Dictionnaire Philiosophique,​ in te wijden. Dit beeld stond tegenover die kerk, die de stad des lichts (Ville Lumière) geheel beheerscht. Eigenaardig dat deze getuigenis van bekrompenheid en geloofsvervolging den kerkgangers herinneren zal aan de wandaden der kerk in het verleden.
 +
 +Wat 'n machtsvertoon van politie! Het was alsof men bang was dat de kommune weer zou worden geproklameerd of wel dat men die kerk zou omverhalen. De republikeinsche garde te paard, soldaten, politie, het wemelde van geuniformden en toch er gebeurde niets. Toen wij daar stonden, dacht ik onwillekeurig aan hetgeen Emile Zola in zijn ‘Paris’ Guillaume, den broeder van Pierre Froment, laat zeggen:
 +
 +‘Men kan zich geen dommer onzin voorstellen,​ Parijs, ons groote Parijs, bekroond, beheerscht door dezen tempel, gebouwd ter verheerlijking van het ongerijmde. Is deze kaakslag aan het gezond verstand, deze onbeschaamde behoefte aan triomf op de hoogte, in het volle licht, na eeuwen van wetenschap, niet onaanneembaar?​ Zij willen dat Parijs berouw zal hebben te zijn de bevrijdende stad van waarheid en rechtvaardigheid ... Dat de tempel neervalle met zijn god van leugen en slaafsheid! dat hij verplettere onder zijn puinhoopen het volk zijner geloovigen, opdat de katastrofe, evenals een der oude geologische revoluties, weerklinke in de ingewanden der menschheid, haar vernieuwe en verandere’.
 +
 +Het kongres zelf was druk bezocht, vooral door Franschen. Sympathiebetuigingen van den beroemden Franschen geleerde Berthelot en den niet minder bekenden Duitscher Häckel, beiden tot hun spijt verhinderd deel te nemen aan den arbeid van het kongres, werden met daverend applaus begroet.
 +
 +Wat bizonder opviel, was de vrije geest die er heerschte, veel vrijer dan op de kongressen der sociaaldemokraten,​ ja eigenaardig dat zelfs de enkele sociaaldemokraten,​ die aan vrijdenkerskongressen deelnemen - het zijn er maar enkelen, want het gros is bang zich door deelname te kompromitteeren bij de stembus - zich daar veel vrijer en verdraagzamer gedragen dan anders het geval is.
 +
 +Twee belangrijke zaken werden op het kongres behandeld, te weten: de moraal zonder God en de Vrije Gedachte en het Pacifisme.
 +
 +Bij de eerste kwestie was bizonder belangrijk de diskussie tusschen prof. Ferdinand Buisson en den anarchist Paraf-Javal. Het was laatstgenoemde,​ die het recht ontzegde aan ieder om zich vrijdenker te noemen, zoolang men redeneert a priori en niet enkel en alleen a posteriori. Dit sloeg vooral op wetgevers zooals Berthelot, die senator en Buisson en anderen, die kamerleden zijn en die door wetten te maken en op te leggen aan anderen, willekeurig te werk gaan en door het feit van deel uit te maken van een wetgevend lichaam, het sociale gebouw in stand houden.
 +
 +Bij de tweede kwestie kwam in behandeling het Antimilitarisme en door mij was op de dagorde geplaatst het vraagpunt, dat reeds in 1891 op het Internationaal Socialistenkongres door mij was behandeld en daar zoo slecht was ontvangen. En hoe geheel anders was dit hier! Zeker er waren ook tegenstanders,​ maar met overgroote meerderheid werd het voorstel aangenomen, dat door mij voorgesteld en toegelicht was, luidende:
 +
 +Het Vrijdenkerskongres te Parijs in September 1905, overwegende dat de Vrije Gedachte en het Militarisme een onoplosbare tegenstelling vormen, daar de Vrije Gedachte strijdt met de argumenten der rede en het Militarisme met de wapenen van het brutaal geweld, overwegende dat men alleen de gevolgen kan bestrijden door het opheffen der oorzaken, verklaart dat noch de verbeteringen in het leger, noch de vermindering der legers, noch de gewapende natie (het Volksleger) het resultaat kunnen verschaffen dat men nastreeft, maar alleen de formule: geen man en geen cent aan het Militarisme den wortel van het kwaad aantast, proklameert deze formule als de uitdrukking der menschelijke rede en keurt elke agitatie in dien zin goed’.
 +
 +Ik werd krachtig ter zijde gestaan door den Franschen sociaaldemokraat Gustave Hervé, die zich in den laatsten tijd heeft doen kennen als een vurig antimilitarist,​ die niet terugdeinst voor alle konsekwentie,​ uit ons standpunt voortvloeiende. Hij noemde zich mijn leerling en toonde reeds zijn meer onbekrompen standpunt, toen hij na mij socialist genoemd te hebben, in de rede werd gevallen door den uitroep: anarchist! en daarop snedig ten antwoord gaf: ‘Domela Nieuwenhuis was de leider der socialistische partij in Nederland ten tijde toen de socialisten de zotheid nog niet hadden begaan om de anarchisten uit de partij te sluiten, ten tijde toen aan de socialistische partij nog niet de meest revolutionaire,​ de anarchistische,​ elementen waren ontnomen’. En hij beloofde deze kwestie op het eerstkomende Internationale Socialistenkongres,​ dus op het aanstaande kongres te Stuttgart, op nieuw aan de orde te stellen. Men is er dus nog niet af. En hij gaf een vermaning aan de Duitsche sociaaldemokraten,​ die aldus luidde: ‘als onze Duitsche kameraden zonder vrees om in den beginne eenige stemmen te verliezen, menschen, opstandelingen,​ wilde maken, den heldhaftigen strijd op nieuw wilden beginnen dien zij vroeger hebben gestreden, niet meer ditmaal alleen voor de verbreiding van het kollektivisme,​ maar ook van de internationalistische en anti-patriotische leer, zij kunnen er zeker van zijn dat de mannen die hen zouden volgen, alles, de gevangenis, des noods den dood zouden braveeren om de menschheid vrij te maken van dat leelijke schrikbeeld,​ den oorlog, om haar vrij te maken van de hekatomben, die gemaakt zijn in Mantsjoerije,​ 7 à 800.000 onschuldige slachtoffers die vaders en moeders, vrouwen en kinderen hadden. O, ik vraag niet aan onze Duitsche kameraden zich hier op de tribune te komen kompromitteeren door dit te verklaren. Ik verzoek zelfs onzen president dit niet toe te staan. Bij het verlaten van dit kongres moeten zij niet in de gevangenis worden gezet, zoodra zij terugkeeren in hun land. Ik vraag niet dat zij den keizer zullen aangewezen worden om als slachtoffers te vallen. Maar ik vraag aan allen, of gij teruggekomen in uw land, niet het recht hebt in uw half feodaal en half slaafsch vaderland te zeggen, wat wij door het bloed van onze vaderen, gevloeid op de barrikades, in het gezicht onzer regeerders durven zeggen; ik vraag alleen onze woorden en daden te overwegen en aan uw regeering te doen weten dat gij er niet verre van af zijt over deze ernstige kwestie te denken evenals wij’.
 +
 +Deze woorden brachten een geestdrift te weeg, die onbeschrijfelijk is en die mij doet zeggen, dat de geest, die gevonden wordt op onze vrijdenkerskongressen,​ ontegenzeggelijk veel breeder, veel ruimer, veel onbekrompener is dan dien wij hebben aangetroffen op de socialistische kongressen, waar het ook nooit onze bedoeling is geweest - wie zou zulks ook kunnen onderstellen?​ - om anderen te kompromitteeren en waar wij indertijd gezegd hebben volkomen tevreden te zijn, als een land als Duitschland zich buiten stemming had gehouden, zeer goed van elkander begrijpende dat wij toch in den geest hetzelfde wilden, al zeiden het niet allen, om niet onnoodig slachtoffers te maken.
 +
 +Dit kongres is daardoor een groote schrede verder gegaan dan al zijn voorgangers en vormt dus een belangrijke periode in de geschiedenis van den vooruitgang van het menschelijk geslacht.
 +
 +De Temps noemde het ‘de triomf der anarchie’. Vreemd, dat doodverklaarde,​ honderd- en meermalen doodverklaarde anarchisme schijnt zulk een hardnekkige levensvatbaarheid te bezitten dat het wel verre van dood te zijn bezig is de wereld te veroveren op wetenschappelijk,​ zedelijk en sociaal gebied. Ook hier geldt het bekende: ‘les gens que vous tuez, se portent assez bien’.
 +
 +Weinig kon ik toen nog vermoeden, dat wel is waar geen Duitschers gevangen zouden worden genomen, maar dat ikzelf juist de man zou zijn, die het kongres verlatende en door Duitschland gaande voor eenigen tijd zou worden opgesloten in een Duitsche gevangenis.
 +
 +Met den nachttrein van Parijs vertrekkende kwam ik op 11 September des ochtends te Keulen aan, om daar eenige uren te verbleven en dan naar mijn vriend, dr. Michels, te Marburg te gaan om enkele dagen uit te rusten van de vermoeienissen van het kongres. Maar ik had buiten den waard, d.i. in dezen buiten de Pruisische politie gerekend. Nadat ik 's middags mijn biljet had genomen, werd ik plotseling op den schouder getikt door een heer, die mij vroeg: zijt gij meneer Nieuwenhuis?​ Ik antwoordde: Ja. Hij zei toen: wilt gij dan zoo goed zijn mij te volgen? Ik ben kommissaris van politie. Ik ging met hem mee om per rijtuig te gaan naar het Polizei-presidium. Daar onderging ik een verhoor en twee dingen vielen mij toen op: 1o. dat deze kommissaris sprak van de keizermanoeuvres,​ die bij Ehrenbreitstein plaats vonden. Ik wist daar niets van, want ik kwam van Parijs, waar ik wel wat anders te doen had dan mij onledig te houden met dergelijke spelerij. En 2o. dat hij zich liet ontvallen: sie werden eine schlechte Suppe essen, Herr Nieuwenhuis. (Gij zult een leelijke soep eten, meneer N.)
 +
 +Na mijn verhoor stond de celwagen op de plaats te wachten en met dit voertuig werd ik gebracht naar de gevangenis, Klingelplätz 51. Eigenlijk nam ik de zaak niet ernstig op en dacht dat ze mij misschien den volgenden dag over de grenzen zouden zetten als een ‘lästiger Ausländer’. Gelukkig dat ik mijn tasch met kranten, papieren en boeken, die ik in der haast zoo maar door elkaar had geworpen, zonder er in 't minst aan te denken dat zoo iets mij kon overkomen, terugkreeg na eenige uren, zoodat ik gelegenheid had mij bezig te houden. Maar dubbel gelukkig dat er, eigenlijk toevallig, niets inzat wat mij of anderen kon kompromitteeren. Een kleine zakportefeuille,​ waarin ook niets stond wat hinderen kon, werd naar Berlijn gezonden en hierin heeft men waarschijnlijk gehoopt materiaal te vinden voor een aanklacht. Ik bemerkte dit pas later, omdat ik het na mijn terugkomst goed verzegeld uit Berlijn terugkreeg. Maar de eerste dag ging voorbij zonder iets te vernemen, de tweede dito tot den elfden toe, toen ik voor het eerst in verhoor werd genomen door den rechter van instruktie. En dat niettegenstaande de wet ieder gevangene het recht geeft binnen 24 uur verhoord te worden! Dus elf dagen vrijheidsberooving in strijd met de wet. Niemand begreep er iets van, maar ik heb mij allerminst te beklagen over de behandeling van het personeel. Den eersten dag kwam zelfs de direkteur van de gevangenis mij opzoeken en zeer beleefd zei hij dat hij ten taak had mij te bewaren tot tijd en wijle er over mij zou worden beschikt, maar wat hij in dien tijd kon doen om mij het leven zoo min mogelijk onaangenaam te maken, dat was hij bereid te doen. En ook de lagere beambten waren beleefd en vriendelijk,​ alleen zeer verbaasd over hetgeen zij met mij voorhadden.
 +
 +Mijn familie wist niets, niet eens waar ik was, totdat mijn vrouw des Zaterdags telegrafeerde naar Ehrenbreitstein om te vragen of ik daar was en ook naar den minister van Buitenlandsche Zaken. Op het eerste telegram kwam het antwoord dat men van niets wist en op het tweede dat een onderzoek zou worden ingesteld. Dinsdagochtend 19 September, dus ruim een week later, werd ik verrast door een bezoek van mijn dochter, die zelve eens poolshoogte kwam nemen, daar men in Holland eigenlijk niets wist. Echter zij kwam niet veel wijzer terug dan zij gekomen was, alleen wist zij nu met zekerheid dat ik te Keulen was en hoorde zij van mij de omstandigheden mijner arrestatie, alsook de volslagen onzekerheid waarin ik verkeerde omtrent mijn lot. Mijn eten kreeg ik tegen betaling uit een restaurant, daar ik als vegetariër mij niet wenschte te onderwerpen aan den gevangeniskost.
 +
 +Hoe goed men op de hoogte is, bleek uit het telegram der Kölnische Ztg., waarin mijn arrestatie werd gemeld en ik genoemd ‘de leider der Nederl. revolutionaire sociaaldemokraten’. Revolutionair en sociaaldemokraat - dat klopt niet te best. Och neen, als ik sociaaldemokraat was geweest, dan zou mij dit niet overkomen zijn, want hoewel wij, anarchisten,​ veelal worden voorgesteld als de handlangers der bourgeoisie,​ de liefde van deze voor ons is dikwijls zoo groot dat zij ons de drukkende hand der politie laat gevoelen. Mendels mocht wel in dienzelfden tijd als afgevaardigde der S.D.A.P. te Jena zijn op den Duitschen partijdag en zelfs daar het woord voeren, maar mij werd verboden den heiligen Duitschen bodem te betreden. Ja, het onderscheid in behandeling tusschen een anarchist en een fatsoenlijk sociaaldemokraat bleek treffend uit het bericht uit Keulen op 11 September: de Hollandsche anarchist Domela Nieuwenhuis is, op reis naar een vriend te Marburg, door de geheime politie gearresteerd en dat uit Keulen op 18 September: de soc. demokraat Millerand kwam Donderdag te Berlijn met zijn echtgenoote. Gisteren bezocht hij het rijksdepartement van arbeidsverzekering. 's Middags werd door Geheimraad Boediker, voorzitter van den Raad van Bestuur van het departement een lunch aangeboden aan den heer en mevrouw Millerand. De heer Millerand legde vervolgens een bezoek af bij baron von Richthofen, minister van Binnenlandsche Zaken.
 +
 +Ziet, als men moet kiezen, wie al dan niet de handlangers der bourgeoisie zijn, dan is de keuze niet moeilijk.
 +
 +Uit de geheime politie-akten,​ toevallig in handen gekomen van de redaktie van het blad Der Anarchist te Berlijn en gepubliceerd in een der nummers van die dagen (September of Oktober 1905) blijkt dat er een lijst bestaat van 200 personen, die als anarchisten gebrandmerkt worden en deze lijst is zeer onvolledig. De fotografiën en levensbeschrijvingen van al die personen bestaan ook, maar die zijn nog niet in handen gevallen van de redaktie. Op die lijst kom ik voor als No. 9, Elisée Reclus als No. 21, Paul Reclus als No. 2.
 +
 +Ik schreef uit de gevangenis dezen brief aan mijn vrouw:
 +
 +‘Ik zit hier eenzaam en verlaten; slechts de wolken die naar Holland drijven, brengen je mijn groeten over.
 +
 +Ik schreef reeds de beambten in de gevangenis kunnen het niet helpen; zij hebben mij slechts te bewaren, de schuld ligt bij de overijverige politie; want wat kan de oorzaak zijn om mij uit Duitschland te bannen? Ik kan er geen reden voor opgeven. Alleen omdat men vreemdeling is en een overtuiging heeft, die afwijkt van die van anderen? Het beste is dat men aan ieder grensstation een rechter van instruktie aanstelt, die iederen vreemdeling een verhoor doet ondergaan en dat deze een verklaring aflegt van zijn godsdienstige,​ politieke en sociale overtuiging,​ waarna hem dan wellicht de genade kan worden geschonken om dezen heiligen bodem te betreden of wel hem den toegang ontzegd kan worden, terwijl men hem toevoegt: keer terug, gij onbeschaamde,​ die het durft wagen met zulke denkbeelden ons gelukkig en tevreden land binnen te dringen. Misschien komt het nog eens zoover. En dat alles geschiedt uit pure vriendschap! De “handlanger der bourgeoisie” steekt even zijn neus over de grenzen en uit louter liefde en sympathie wordt hij gevangen gezet. God straft toch ook degenen in wien hij een welbehagen vindt! Maar als Tak of Troelstra hierheen komen, wellicht ontvangen zij een uitnoodiging om bij regeeringspersonaadjes te dineeren! Wie hoort er ooit van dat zij uitgewezen worden?
 +
 +Ik werk veel want dat verdrijft den tijd en wat men kan afdoen als men zoo alleen zit, dat is eenvoudig een raadsel.
 +
 +Somtijds verbeeld ik mij in een kloostercel te zitten, waar monniken in eenzaamheid werkten en peinsden. De omgeving leidt mij tot deze gedachte. En 's avonds bij de kleine lamp waarbij ik werk, wordt het zelfs een beetje “gemütlich”.
 +
 +Eigenlijk zit ik hier in bewaring. Nu was het toch beter dat de Herr Direktor mij bij dag vrijliet om in Keulen en omgeving te wandelen, als ik op mijn eerewoord beloofde 's avonds terug te keeren. Maar hij zal het wel niet toestaan en ik wil het hem niet eens voorstellen. Het kon anders best. Want men zal dat eerewoord niet verbreken om anderen niet later in de moeilijkheden te brengen.
 +
 +Overigens is het toch wel wat sterk misschien over de grenzen gesmeten te worden zonder eenige reden. Maar wij, onderdanen, met ons onderdanenverstand,​ kunnen daar niet bij’.
 +
 +Over de arrestatie zelve ligt voor mij nog altijd een sluier. Bij ons was men in den beginne slecht te spreken over den persoon met wien ik dien dag in Keulen had gewandeld en gegeten, en van wien men vermoedde dat hij mij verraden zou hebben. Echter dit is geheel buitengesloten,​ want hij is volgens geestverwanten te Keulen, die hem goed kennen, een beproefd partijgenoot. Het kan best wezen dat het verraad reeds plaats had te Parijs en dat mijn arrestatie het antwoord was op mijn antimilitaristisch succès op het vrijdenkerskongres,​ want zooals ik schreef in den brief, die opgenomen is in het verslag van het Vrijdenkerskongres te Parijs, ‘in de oogen van een goed Duitsch patriot bestaat er geen misdaad zoo groot als dat men antimilitarist is. Een land dat zulke handelingen bedrijft, verdient geen plaats meer in de rijen der beschaafde landen en zooals het Duitsche sociaaldemokratische dagblad Vorwärts schreef: “wanneer er een kulturel geweten der naties bestond, zou men het in den ban doen, maar de finantieele belangen zijn meer waard in onze wereld dan het kulturel geweten”. In Duitschland heeft men een lijst opgemaakt van personen, die men dadelijk arresteert zonder vorm van proces en die men in de gevangenis zet om hen daarna te verbannen. Zoo sloot men mij 18 dagen lang op zonder dat ik wist waarom en zonder eenig bericht aan mijn familie, die alleen uit de pers wist waar ik was. Op die lijst staan de anarchisten en als verdachte personen worden zij vervolgd. De godsdienstige vervolgingen zijn voorbij, zooals men zegt, maar wat helpt dit, als men ons vervolgt om onze politieke en sociale denkbeelden?​ Het komt mij voor dat wij nog niet ver gevorderd zijn, als zulke dingen mogelijk zijn en Duitschland wel verre van de voorhoede van den vooruitgang te zijn, in de voorhoede der reaktie. Ja, wij hebben in het oosten van Europa twee mogendheden die elkaar de hand reiken, te weten: Russia (Rusland) en Bo-russia (Pruisen) en tegen dit verbond van barbaarschheid en tirannie moeten wij in de westelijke landen front maken. Noch Rusland noch Duitschland kunnen de bondgenoot zijn van een republiek zooals Frankrijk en het zal heel wat beter zijn, wanneer Frankrijk, Engeland, België, Holland en Zwitserland tezamen opmarscheerden om de Duitsche en Russische barbaarschheid te beletten de wereld te veroveren. Mogen de meer vooruitstrevende volkeren zich vereenigen om een solied bolwerk te vormen tegen de invallen der barbaren, welke namen zij ook mogen dragen’.
 +
 +In elk geval heelemaal opgehelderd is de zaak niet, want ofschoon men mij wegens ‘Bannbruch’ vervolgd heeft, omdat ik 15 jaren geleden uit Duitschland was gezet, dat kan de reden niet geweest zijn, als er geen bizondere aanleiding toe had bestaan. Immers ik was sints dien tijd verschillende keeren in Duitschland geweest, zelfs te Berlijn waar ik omgang had met bekende anarchisten,​ die toch altijd min of meer onder politie-toezicht staan. En nooit ben ik ook maar eenigzins lastig gevallen.
 +
 +Pas na 11 dagen ben ik voor geweest, maar laat ik dit vertellen aan de hand van een brief dien ik dadelijk daarna schreef:
 +
 +‘Eindelijk na 11 dagen ben ik in kennis gesteld met mijn misdaad. Al dien tijd heb ik niets vernomen, men liet mij tijd om over mijn zonden na te denken, zonder dat ik die zonden zelf kende. Heel onverwacht wordt de celdeur geopend en word ik met zeven andere gevangenen in den gevangeniswagen gezet om voor den rechter van instruktie te worden gebracht. In het paleis van Justitie word ik weer in een leege cel gestopt, veel slechter dan die in de gevangenis, vier steenen muren, heel hoog een venster en een bank om op te zitten. De anderen werden in een andere cel gebracht. Anderhalf uur moest ik daar wachten. Eindelijk kom ik voor meneer den rechter van instruktie. Deze vertelde mij dat ik al eens was uitgewezen uit Pruisen en het Pruisisch grondgebied mij ontzegd was. Mijn misdaad was dus dat ik daartegen gezondigd had. Ik antwoordde dat dit reeds 15 jaar was geleden en dat een Berlijnsch advokaat mij had ingelicht dat zoo'n uitwijzing in 10 jaar verjaard was. Ik vertelde hem dat ik sints reeds tweemalen te Berlijn was geweest en daar omging met verschillende personen die bij de politie zeker bekend waren en men mij altijd ongestoord liet, zoodat ik wel alle reden had te gelooven dat het verbod niet meer bestond door verjaring. De rechter zei me dat het niet verjaard was en ik dus wegens overtreding van het verbod vervolgd zou worden. Toen werd ik weer naar de cel teruggebracht,​ vervolgens in den gevangeniswagen en zoo kwam ik weer in mijn cel terug. Ook zei de rechter mij, dat een Keulsch advokaat, de heer Schrammen, zich had aangemeld om mijn zaak waar te nemen. Ik ken hem niet. Hoe de zaak nu zal loopen, weet ik niet maar ik geloof toch niet dat ze heel gauw uit zal zijn.
 +
 +Ik heb alle kranten ontvangen en uit de Nieuwe Rott. Ct. gezien, dat de fransche pers, onder anderen de Temps en de Humanité, verontwaardigd zijn over mijn gevangenneming. De Humanité zegt dat het feit een beschaafd volk onwaardig is en hoopt dat de Duitsche regeering het zich tot plicht zal rekenen zich te rechtvaardigen,​ daar deze inbreuk op de persoonlijke vrijheid schandelijk is.
 +
 +Men denkt onwillekeurig aan zoovele anderen, die oneindig meer geleden hebben, aan Maxim Gorki, aan den Poolschen socialist dien men eindelijk na meer dan een jaar van marteling heeft ter dood gebracht, en aan zoovele mannen en vrouwen in Spanje, Rusland, Polen, ja overal, die voor de zaak alles gaven. Ook de arme Malato zal er niet zoo goed afkomen, ofschoon hij altijd tegen de propaganda der daad was’.
 +
 +Op 21 September schreef ik dien brief en daarin meldde ik tevens dat ik nog geen enkelen brief van huis had ontvangen. De konsul is blijkbaar zeer laksch geweest, de minister heeft er zich ook niet veel van aangetrokken. Ik had het nadeel inwoner te zijn van een klein land, want een Engelschman,​ een Amerikaan zouden zij het niet zoo gedaan hebben.
 +
 +Juist in die dagen had een arrestatie plaats te Mannheim van een Amerikaan, die zich oneerbiedig gedroeg als getuige voor de rechtbank. Zijn vrouw telegrafeerde den Amerikaanschen gezant, deze begaf zich direkt naar den rijkskanselier v. Bülow en vijf uur later was de gevangene weer op vrije voeten.
 +
 +Maar wat gaf men om zoo'n klein land als Holland en bovendien de man in kwestie was een anarchist, dus een out-law.
 +
 +Juist was de partijdag der Duitsche soc. demokratische partij te Jena bijeen en wij moeten eerlijk bekennen dat de Duitsche sociaaldemokraten zich toch heel wat beter gedroegen dan de Hollandsche dito'​s. Immers op voorstel van den voorzitter Singer werd onder algemeene toestemming goedgekeurd dat men mij op kosten der partijkas een verdediger zou toevoegen. Dat was de advokaat Schrammen, van wien reeds de rechter van instruktie mij had gesproken maar dien ik niet kende. Hetzij men dit deed onder pressie van uit Frankrijk, zooals men mij later verzekerde, hetzij tengevolge van een oud gevoel van kameraadschappelijkheid tegenover iemand, die toch jarenlang aan hun zijde had gestreden, hetzij de geest van mij gevaren was in dien partijdag te Jena, waar zij bij monde van Bebel feitelijk verzeild raakten in het vaarwater van mijn onzin, wie zal het zeggen? maar hoofdzaak is dat zij het deden. Ook bood de jonge Liebknecht zich vrijwillig aan mij aan, om als advokaat voor mij op te treden, een aanbod dat mij toch goed deed als afkomstig van den zoon van den man, die de laatste jaren op zoo'n gespannen voet met mij stond.
 +
 +Het was mij een verlichting toen ik wist een advokaat te hebben, dus iemand die buiten den kerker, waarin men totaal machteloos is, als mijn pleitbezorger optrad. Ik maakte kennis met hem op de aangenaamste wijze en hij trok zich de zaak inderdaad aan, alsof hij een goede, oude vriend van mij was.
 +
 +Woensdag daarop, dus den 16en dag na mijn arrestatie kwam mijn zaak voor het schepengerecht in behandeling. Weer werd ik op dezelfde wijze per celwagen naar het justitiegebouw vervoerd. Ik werd wegens banbreuk veroordeeld tot vijf dagen hechtenis, die in aanmerking genomen mijn vóór-arrest van 16 dagen verklaard werd te zijn afgeloopen, zoodat ik op last der rechterlijke macht ontslagen was.
 +
 +Maar daar is een wezen in Pruisen, dat zich niet heeft te storen aan wet en recht, dat almachtig schijnt te zijn, dat werken kan als de beruchte derde afdeeling in Rusland, dat is de politiepresident en dit heerschap beval eenvoudig, dat ik bewaard zou blijven in de politie-gevangenis,​ totdat de verhandelingen over mijn uitwijzing, die nu volgde, zouden zijn afgeloopen.
 +
 +Ziethier hoe de Rheinische Volkszeitung schreef over de terechtzitting,​ die de algemeene verontwaardiging heeft opgewekt:
 +
 +‘Hiermede is dan dit nieuwste Pruisische politiestuk geeindigd. Evenals het begin was het slot van het treurspel: heden voormiddag precies om 9 uur kwam de bekende donkere gevangenwagen in de Glockengasse voor. Een blik in het inwendige toonde ons wat wij toch niet mogelijk hadden gedacht. In die kast zat in gezelschap van een geprostitueerde en anderen als een gemeene misdadiger de Hollandsche staatsburger Nieuwenhuis. Een politieman pakte hem bij den arm en geleidde hem, zoodat het er precies uitzag alsof hij aan de handen geboeid was. Toen werd de grijze geleerde achter de afgeschoten plaats in de rechtszaal geplaatst, die meestal dient tot verblijfplaats aan landloopers,​ publieke vrouwen en dergelijken. De toeschouwers waren tot in het diepst van hun ziel verontwaardigd over dit gezicht. Dit laatste tooneel had men - zoo niet uit humaniteit, dan toch met het oog op de openbare meening in binnen- en buitenland - kunnen vermijden’.
 +
 +Het blad bedoelde het goed, maar waarom die tegenstelling tusschen mij en ‘ein gemeiner Verbrecher’,​ ‘eine prostituïrte’?​ Zijn dat ook geen menschen? Hebben zij ook niet recht op een menschelijke,​ behoorlijke behandeling?​ Het heeft mij altijd gehinderd dat men deze slachtoffers der maatschappij als uitvaagsel behandelt om ze nog lager in de diepte te trappen. Alle beklaagden hebben recht op een goede behandeling en dus ons protest betreft de handelwijze tegenover allen. En wanneer het er op aankomt, ben ik in de oogen van een justitie- en politieman heel wat gevaarlijker dan een ‘gemeiner Verbrecher’.
 +
 +Ook de Frankfurter Zeitung sprak er schande van.
 +
 +Zelfs de Rheinisch-Westfälische Ztg., het blad der kolenbaronnen,​ liet zich uit Amsterdam schrijven:
 +
 +‘De gevangenneming van den anarchist F. Domela Nieuwenhuis heeft in Holland opzien gebaard. Meer dan 14 dagen is Nieuwenhuis gevangen geweest zonder begrijpelijke redenen. Dat hij, die lange jaren geleden uit Pruisen was uitgewezen, zich waagde binnen het gebied der manoeuvres te Koblenz, was een onvoorzichtigheid. Maar gevaar was er niet. Nieuwenhuis is bekend als een geheel onschadelijk mensch, die wel de anarchistische idee predikt, maar vader der Hollandsche sociaaldemokratie,​ heeft hij zich in de negentiger jaren van Marx afgewend. Zijn invloed op de Hollandsche arbeiders is slechts zeer gering. Nieuwenhuis is een man van 60 jaar, behoort tot een aanzienlijke familie, was vroeger in den Haag een zeer gezien Luthersch predikant en bezit nog steeds ondanks al zijn eigenaardigheden en afdwalingen in Holland veel sympathie. Zijn partij, de Vrije Socialisten,​ hebben heden een groote protestmeeting te Amsterdam aangekondigd,​ waarop de Duitsche regeering wel eenige veeren zal moeten laten’.
 +
 +Op dezelfde wijze ging ik weer terug in den celwagen en in mijn cel teruggekomen maakte ik mij reisvaardig,​ want ik was immers vrij. Mijn boeken en papieren pakte ik in en met mijn hoed op stond ik te wachten om eruit te worden gelaten, maar jawel daar ging de deur open en een gevangenbewaarder deelde mij mede, dat telefonisch bericht was gekomen, dat ik op nieuw gevangen werd genomen en dus kon blijven. Waarom? Dat wist ik niet en niemand kon mij uitkomst geven. Als men zoo alleen is, gaat alles door het hoofd en nooit zag ik de zaak zoo donker in als toen. Ze hadden mij in hun macht, ze konden dus met mij doen wat zij wilden. Het was om razend te worden! Want men staat machteloos tegen die willekeur. Ik schreef direkt twee brieven, een aan den Hollandschen konsul en een aan mijn advokaat, die in de stellige overtuiging verkeerde dat ik weg was, want na de zitting had hij mij de hand gedrukt, zeggende: nu over eenige uren zit ge weer bij de uwen en is dit schandaal afgeloopen. Geen van beide brieven hebben hun bestemming bereikt, zooals ik later bemerkte, ofschoon de wet dadelijke bezorging aan den advokaat voorschrijft.
 +
 +Hoe ik dien dag doorbracht, dat weet ik zelf niet meer en pas na een krachtig schrijven aan den politiepresident vernam ik Vrijdagochtend tegen 12 uur, dus bijna twee dagen later, bij monde van den politiekommissaris Wiedemann, dat ik op nieuw gevangen was om mijn uitwijzing af te wachten, wat misschien nog wel eenige weken kon duren. Heerlijk vooruitzicht!
 +
 +Donderdagnamiddag kwam mijn advokaat, die des morgens vernomen had uit de bladen, dat ik nog gevangen was en zich zoo spoedig hij maar eenigzins kon naar de gevangenis had begeven. Deze was woedend, zoo iets willekeurig had hij in zijn geheele praktijk nog nooit ondervonden en na eenig overleg besloten wij, dat hij een telegram zou zenden aan den Pruisischen minister, waarom iemand, die door het gerecht ontslagen was, nu toch op last van den politiepresident gevangen kon worden gehouden en vragende om mijn onmiddelijk ontslag uit de gevangenis. Dit heeft geholpen, want een paar uur nadat de politiekommissaris bij mij was geweest om mij namens den politiepresident mede te deelen dat ik mijn uitwijzing moest afwachten, wat wel eenige weken kon duren, werd ik weer naar beneden geroepen en daar deelde dezelfde mij mede dat er een telegram van den minister was gekomen om mij op staanden voet te ontslaan. Ik was dus vrij en kon zelfs zonder bewaking rondwandelen,​ mits ik den D trein van 6.10 naar Holland nam om terug te keeren.
 +
 +Nadat ik mijn zaken geregeld had, ging ik dus gepakt en gezakt uit de gevangenisdeur om de stad in te gaan en alsof het toeval sprak, ontmoette ik mijn advokaat, die mij ziende van de elektrische tram afsprong en verheugd over mijn invrijheidstelling de paar uren tijd die wij nog hadden, met mij doorbracht. Hij bracht mij naar het station, waar zich de politiekommissaris bevond, die zich kwam vergewissen of ik inderdaad een biljet naar Holland had genomen. Alsof men in zoo'n gastvrij land een uur langer zou blijven dan hoogstnoodzakelijk was! Na zijn plicht verricht te hebben, groette hij beleefd en zoet-lachende zei hij nog: Glückliche Reise! Daar ik zonder politiegeleide ging, heeft mijn reis den staat ook niets gekost. Een hartelijk afscheid van mijn advokaat en daar verliet ik Duitschland. Nooit heb ik het bekende gedicht van Heinrich Heine, getiteld: ‘Deutschland’,​ beter begrepen, want zoo iemand het naar 't leven heeft geschetst, dan was hij het.
 +
 +De Kölnische Volkszeitung schreef over dit staaltje van willekeur en bureaukratie,​ van volkomen rechteloosheid van buitenlanders in Duitschland,​ het volgende:
 +
 +‘Men zal zonder overdrijving kunnen aannemen, dat sints jaren geen voorval het langzaam uitdoovende vuur van antipruisische gevoelens in ons buurland zoo aangestookt heeft als het geval van Nieuwenhuis’.
 +
 +Heftiger schreef de Vorwärts in een artikel over Polizei-absolutismus aldus:
 +
 +‘De Keulsche voorvallen zijn een provokatie van alle staten om Duitsche rijksburgers van hun kant ook vogelvrij te verklaren. Als weer eens wilde “patriotten” naar de wapens schreeuwen, omdat ergens een Duitscher in 't buitenland beleedigd zou zijn, moet men hun beantwoorden met het geval van Nieuwenhuis. Welke aanspraak kan een Duitscher maken op de bescherming van het buitenland, waar de politie in zijn eigen vaderland vreemdelingen elke beleediging,​ elke schade, elk onrecht kan toedienen? Duitschland heeft niet veel achting in de wereld meer te verliezen. Zijn verwarde en gebrekkige buitenlandsche politiek heeft het wantrouwen opgewekt in alle landen. Met zijn roekelooze mishandelingen van buitenlanders heeft het zichzelf van de gemeenschap der beschaafde volkeren buitengesloten. Het verlangen naar een recht voor vreemdelingen,​ dat reeds met drang werd uitgesproken in de laatste zitting van den Rijksdag, moet nu zonder dralen worden geregeld. Het is niet langer meer te verdragen, dat elk politiebeambte vrijelijk kan beschikken over het leven en de veiligheid van een vreemdeling’.[56]
 +
 +Inderdaad wat in Keulen gebeurd is, beteekent de hoogst mogelijke politiewillekeur,​ die de Russische overtreft, want Duitschland heet een rechtsstaat en Rusland niet, maar dat de Keulsche politie aan Duitschland een slechten dienst heeft gedaan met haar ‘Unteroffiziersschneidigkeit’,​ dat staat wel vast voor elk denkend mensch. Geen wonder dat de Leipziger Volkszeitung de volgende tirade heeft gehaald uit de pen van een Franz Mehring:
 +
 +‘Wat aanleiding heeft gegeven tot deze schandalige handelwijze der Keulsche politie, wordt niet vermeld. Toch niet het feit, dat Nieuwenhuis over de politieke toestanden in Duitschland een andere meening heeft dan een Keulsch politieman! Te Koblenz, ruim 100 kilometer van Keulen, wordt de keizerparade gehouden en dit schijnt voldoende geweest te zijn om de politie in het heele gebied van den Midden-Rijn,​ van Bingen tot Wesel - laat ons zeggen zenuwachtig te maken. Eerst een verbod om een vergadering te houden te Düsseldorf,​ daarop een dito te Keulen. Daar schijnen meer paarden dan ruiters de steile hoogte te beveiligen, waar de vorsten staan’.
 +
 +Het schijnt wel waar dat die keizersmanoeuvres den heeren zwaar op de maag lag, want in bijna alle persberichten wordt daar melding van gemaakt. En toch wanneer is de keizer veiliger dan wanneer hij omringd is door de dappere Duitsche legerscharen en zich bevindt te midden van een bevolking, die hem zooals het heet op de handen draagt?
 +
 +Ofschoon ik als ‘lästiger Ausländer’ (lastige vreemdeling) werd uitgewezen, zegt de Frankfurter Ztg. spottend:
 +
 +‘Hoe de vreedzaam reizende zich “lastig” gemaakt heeft, verraadt en weet vermoedelijk de Keulsche politie niet. Zij is in onzen beulen (Büttel met de achtervoeging “Buffel”?​) staat niet verplicht haar beweeggronden op te geven’.
 +
 +En de Frankfurter Volksstimme schrijft erover:
 +
 +‘De Pruisische politie is er ver van verwijderd het afkeurenswaardige van haar door ons gebrandmerkte politiedaad te Keulen, gepleegd tegenover een geestelijk en sociaal zoo hoog staand anarchist, als de Hollander Domela Nieuwenhuis,​ in te zien. Zij wil in deze schandalige zaak nog meer lauweren plukken. Volgens de jongste berichten uit Keulen wordt Nieuwenhuis aldaar gevangen gehouden. De politie heeft tegen hem als “lastig buitenlander” een bevel tot uitzetting duidelijk bij de Berlijnsche centrale instelling gevraagd. In de Pruisische politiekoppen staat Nieuwenhuis ongeveer op dezelfde rij als een Italiaansch anarchistisch arbeider, die onder omstandigheden eens tegen den een of anderen steunpilaar van den staat den dolk kan trekken. En daar juist Wilhelm II zich te Koblentz ophoudt, wil men bizonderen ijver toonen. Dat Nieuwenhuis van het Vrijdenkerskongres te Parijs uit den kring van geachte parlementairen en geleerden komt, dat hij juist het plan heeft heelemaal niet te blijven in het Rijnland en naar Marburg wil reizen, zoo ver mogelijk van het lawaai der manoeuvres, daar bemoeien de politiemannen zich niet mede. Zij houden den Hollandschen schrijver vast als een inbreker of Hochstapler en stellen getroost en in de vreeze der Heeren te Berlijn zijne uitzetting voor. Totdat deze vandaar afkomt, kan de Hollander de Keulsche gevangenismuren bestudeeren. Overlegt Bülow dan niet om aan den ergerlijken Keulschen misgreep zijner politiebedienden aan den Rijn mede te doen? Overigens is het begrijpelijk,​ als het er bij hem niet op aankomt zich wat meer of minder te blameeren. Maar wij willen er ten minste voor zorgen, dat het arbeidende Duitschland niet vereenzelvigd wordt met dat Duitschland,​ dat den beul als opperste godheid over leven, vrijheid en dood vereert’.
 +
 +In ons land heeft mijn gevangenneming in alle kringen - men kan dit gerust zeggen - verontwaardiging gewekt en ik heb daarvan na mijn terugkomst de ondubbelzinnigste blijken ontvangen. Het eerste woord, dat ik op Hollandschen bodem in den trein vernam van een vreemd heer - die tegenover mij in den trein zat en na mij scherp aangekeken te hebben mij aansprak - was: ‘zoo is dan het schelmstuk afgespeeld’. En dat is de indruk, die algemeen mag worden genoemd.
 +
 +Dat ik meer heb gedaan, dan de gevangenismuren bestudeeren,​ blijkt uit het werk dat ik mee naar huis bracht. Behalve verschillende artikelen over het Vrijdenkerskongres,​ stelde ik daar een boekje samen dat ik allang in den zin had en dat daarna verschenen is onder den titel: Het parlementarisme,​ zijn wezen en toepassing. Ook was ik begonnen aan een vertaling van het laatste werk van Reclus: L'​homme et la terre (De mensch en de aarde), waarvan ik ongeveer 250 bladzijden vertaalde. Men weet niet hoeveel men werken kan als men den ganschen dag alleen in een cel zit en werken is het eenige, wat in staat is de zenuwen te overheerschen. Ik heb steeds opgemerkt dat in het algemeen niets beter is voor zenuwachtigheid dan het ontplooien van een groote mate van aktiviteit op welk gebied ook. Onder deze omstandigheden kan ik in den regel altijd wel schrijven, maar niet lezen, want daarbij kan ik dan onmogelijk op den duur mijn aandacht bepalen.
 +
 +Teruggekomen heb ik bij den Pruisischen minister van Binnenlandsche Zaken een aanklacht ingediend 1o. ‘wegens onwettige en onrechtvaardige vrijheidsberooving’ en 2o. ‘wegens ambtsmisbruik’,​ terwijl ik 3o. een ‘schadeloosstelling voor mijn vrijheidsberooving gedurende vele dagen’ van de regeering eischte en eindigde met deze verklaring:
 +
 +‘Zelfs als Zijn Excellentie het besluit neemt, zooals billijk is en zooals ik verwachten mag, dan blijft nog het onrecht bestaan, het zou slechts een zwakke poging uwerzijds zijn om datgene goed te maken wat een ambtenaar die zijn bevoegdheid te buiten gaat en zijn rechten misbruikt, verkeerd gedaan heeft. Ik zal dus zien of het rechtsgevoel van Zijn Excellentie sterker is dan de macht van een politiepresident,​ wiens willekeur een gevaar oplevert voor alle staatsburgers van alle landen en een schande voor Pruisen’.
 +
 +Toen ik dit deed, wist ik wel dat het niets geven zou, maar het was een goede gelegenheid om nog eens de aandacht te vestigen op deze schandalige behandeling en buitendien men moet iemand altijd de gelegenheid geven zich te bekeeren. Wil deze daar geen gebruik van maken, dat is zijn zaak. Zeker had ik papier en inkt kunnen besparen, maar toch meen ik er goed aan gedaan te hebben de zaak nog eens ter sprake te brengen. Het weekblad Der Atheïst, dat te Nürnberg verschijnt, noemde dan ook mijn schrijven ‘een kulturel dokument van hooge beteekenis’. Pruisen is geen rechtsstaat,​ maar een politiestaat - dat was mij genoeg bekend, maar hoe meer dit in voorbeelden op aanschouwelijke wijze kan worden duidelijk gemaakt hoe beter. Elk protest daartegen kan weer iets bijdragen om te zorgen dat er eindelijk rechtswaarborgen tegenover vreemdelingen zullen tot stand komen.
 +
 +Onze minister van Buitenlandsche Zaken gedroeg zich heel lauw en flauw en toen hij, die toevalligerwijze juist gezant was geweest te Berlijn, bij zijn afscheid een ridderorde kreeg en bij den keizer ontvangen werd, zei ik reeds: nu is alle kans op schadevergoeding voor mij heelemaal verkeken. Maar toch lokte mijn aanklacht een ambtelijke, dus officieele mededeeling uit in de Kölnische Zeitung. Deze was zoo jammerlijk en bevestigde zoo geheel dat de vreemdeling geheel is overgeleverd aan de willekeur der politie, dat men geen verdere getuigenissen van noode heeft bij zulk een zelfbekentenis. Merkwaardig vooral is de ambtelijke verklaring waarom men mij na de wettelijke veroordeeling en gerechtelijke vrijlating nogmaals in hechtenis heeft genomen. ‘De herhaalde vasthouding na het voleindigen van het strafproces kon niet vermeden worden, omdat de verklaring der Nederlandsche regeering, dat zij mij wilde opnemen, nog niet was afgekomen’. Wat 'n onzin! Alsof er sprake van kon zijn, dat Nederland gezegd kon hebben: neen, houd hem maar, wij willen hem hier niet hebben! Alsof een staatsburger van eenig land niet opgenomen moet worden, daar er geen verbanning van ingezetenen bestaat! Begreep de Keulsche politie dit niet? Geen wonder dat een Duitsch jurist, wien wij over het geval schreven, ten antwoord gaf: ‘gij ziet dat wij in Pruisen nog veel minder vrijheid bezitten dan gij, zelfs na uw Keulsch avontuur, gedacht hebt’. Wee dengenen, zoo schrijft hij, die kennis maakt met dit soort barbaarschheid,​ men komt niet licht uit den wolfskuil.
 +
 +Dagelijks hebben er dergelijke gevallen plaats, b.v. met Russen waar heelemaal geen haan naar kraait. Hier gold het nog een bekend persoon, met wien de pers zich bezig hield, maar hoe moet het dan wel gaan met totaal onbekenden, die bloot staan bovendien nog aan brutale behandeling der politie, die zeer goed weet dat niemand zich hun lot aantrekt. Afschuwelijke staaltjes zouden hiervan medegedeeld kunnen worden. Voeg hier nu bij dat men anarchist is en men weet heelemaal buiten de wet te staan en dat nog wel door menschen, die gehoorzaamheid aan de wet als eerste voorwaarde stellen voor alle staatsburgers!
 +
 +Natuurlijk dat er van mijn klacht niets is gekomen, maar in elk geval deze zaak heeft niet veel goed gedaan aan de Pruisische politie, die reeds in geen al te besten reuk stond.
 +
 +Onze propaganda wordt in woord en geschrift geregeld voortgezet en nog gaat er geen week voorbij of ik treed in eenig gedeelte van het land op. Ongetwijfeld winnen onze denkbeelden veld. Wij hebben nu 6 weekbladen, waarvan een, De Vrije Socialist, tweemalen per week uitkomt en allen kunnen zij bestaan en zich bedruipen. Verder een Antimilitaristisch blaadje De Wapens neder, terwijl het Nationaal Arbeidssekretariaat een weekblad heeft voor de onafhankelijke vakorganisatie,​ getiteld: De Arbeid. En het Volksdagblad,​ ofschoon niet beslist anarchistisch,​ helpt toch ook de vrijere denkbeelden bevorderen en staat sympathiek naast ons.[57]
 +
 +Ofschoon de zaken goed gaan, zijn er altijd menschen die wat anders willen en zoo heeft men eerst getracht een tusschending te stichten tusschen Anarchisme en Sociaaldemokratie,​ nl. de Kommunistenbond. Echter deze nam niet op en nu probeert men het met een Federatie van libertaire kommunisten. Eigenaardig dat men het woord ‘anarchist’ vermijdt en reeds spreekt van nieuw en oud anarchisme, met dit eerste dan bedoelende de libertaire kommunisten. Ook deze Federatie schijnt geen levensvatbaarheid te hebben, althans men hoort niets meer van haar en verschillende groepen, die dien weg opwilden, zijn reeds genezen en hielden op van deze Federatie deel uit te maken. Er gingen reeds stemmen op, om den parlementairen weg te gaan bewandelen. Sints de splitsing van de Sociaal Demokratische Arbeiderspartij bestaat er ook een kleine Sociaal Demokratische Partij. Als deze twee nu wat meer naar elkaar opschuiven, dan zouden zij ten slotte samen kunnen gaan. Maar onze tijd houdt niet van tusschendingen en zoo leiden al die groepeeringen,​ die zich bevinden tusschen de S.D.A.P. en de pur sang anarchisten,​ zooals de Socialistenbond[58],​ de Soc. Dem. Partij en de Federatie van libertaire kommunisten een kwijnend bestaan, zonder dat er eenige kracht van uitgaat. Men wil een nauwere aaneensluiting der groepen op een vasten grondslag met een beginselverklaring,​ zonder te willen inzien dat zoo de eerste steen gelegd wordt voor een gecentraliseerden vorm en als men nu de sociaaldemokratie als centralistisch de voordeur heeft uitgejaagd, zal men toch niet gaan meewerken om haar onder een anderen naam de achterdeur weer binnen te laten. Veel sympathie vindt het denkbeeld hier te lande dan ook niet. Alleen het versnippert altijd ten genoege van andere partijen. Ook in Duitschland is men die weg opgegaan, maar het schijnt met even weinig succès, althans men kan niet zeggen dat na het ontstaan van die aaneensluiting op een gemeenschappelijk program de anarchistische beweging erop is vooruitgegaan,​ terwijl men toch ook weer splitsing heeft. Immers de Sozialistenbund onder leiding van Gustav Landauer gaat weer zijn eigen weg, geheel onafhankelijk van bovengenoemde.
 +
 +Men maakt mij en anderen graag uit voor individualisten,​ die afkeerig zijn van alle organisatie,​ maar terwijl ik graag erken de individualiteit zoo hoog te houden als maar eenigzins mogelijk is, ben ik niet tegen een organisatie,​ mits zij niet kunstmatig gevormd is maar zich door de omstandigheden opdwingt met dien gevolge dat zij in een oogenblik in elkaar zit om echter zoodra zij haar werking gehad heeft, weer te verdwijnen. Een vaste federatie met een beginselverklaring is ongetwijfeld een eerste stap op een verkeerden weg, het is in hoofdzaak het herstel van den ouden Socialistenbond,​ die nog vastzit in de hoofden van sommigen, wier ontwikkeling maar niet tot anarchisme kan komen. De aloude strijd tusschen Marx en Bakunine is nog niet afgeloopen, wij zien hem telkens herhalen en hij zal steeds scherper worden. Het gezags- en het vrijheidlievend socialisme zullen nog menigen strijd met elkander hebben te strijden, maar waar wij gelooven in en vertrouwen op de vrijheid, daar zijn wij vast overtuigd dat het anarchisme wel verre van uitgeroeid te worden steeds meer zijn invloed zal laten gevoelen, want eerst als het laatste sprankje vrijheid in den mensch is uitgedoofd - en dat zou zijn de ondergang van den mensch - eerst dan zou het mogelijk zijn een dwangmaatschappij niet alleen in te voeren maar duurzaam te doen zijn.
 +
 +===== XXII. Besluit. =====
 +
 +**Waarom ik mij niet van alles ontdeed. - Het oordeel van een tegenstander. - Het Anarchisme voor mij een zaak van opvoeding en ontwikkeling. - Het Anarchisme de drager van het Vrijheidsbeginsel.**
 +
 +En nu ben ik 60 jaar. Het langste en beste deel mijns levens heb ik gehad. Wat nu nog komt, kan haast als toegift worden beschouwd. Niet dat ik oud en op ben, niets daarvan. Ik voel mij nog even krachtig en veerkrachtig als steeds. Maar telkens ziet men er rondom zich vallen, en dan denkt men onwillekeurig:​ mijn beurt zal nu ook wel gauw komen. Nooit had ik overigens gedacht het zoo lang te maken. Toen ik op mijn 25ste jaar mijn eerste vrouw verloor, mij twee jongens nalatende, zei men dikwijls meewarig: die arme lieve kinderen, hun moeder hebben zij nu verloren, hun vader zal het ook wel niet lang maken. Ik schijn op de menschen den indruk te hebben gemaakt van een teringlijder,​ daar ik een mager en bleek gelaat had, omlijst door donker haar en baard. Maar dat was niet het geval. Integendeel ik voelde me sterk en flink en ware dit het geval niet geweest, ik had onmogelijk kunnen doen wat ik gedaan heb. Een sterk fysiek gestel is voor den propagandist van welke richting ook een eerste vereischte, want anders is zoo'n leven met zulke sterke emoties onmogelijk vol te houden. Wel is waar ik leefde zeer regelmatig en sober, maar toch dit alleen is nog niet voldoende, ofschoon het wel een eerste voorwaarde is om gezond te zijn en gezond te blijven. Maar wat mij ook overkwam, ik voelde mij jong van hart en dit is een allereerst vereischte om jong te blijven ook bij het stijgen der jaren. Als ik vooruit had kunnen zien of weten wat mij wachtte, ik zou gezegd hebben: maar dat kan geen mensch dragen. En toch ik heb het gedragen en voel mij nog ondanks de vele stormen, die over mijn hoofd heengingen, frisch en opgewerkt, in staat om nog veel te dragen. In alle opzichten ben ik zwaar getroffen, ook in mijn huiselijk leven, maar de vaste gedachte, dat ik een taak, een roeping had te vervullen, bezielde mij telkens met de noodige kracht. Staande bij het lijk van geliefde betrekkingen en vrienden klonk mij telkens het woord van Goethe in de ooren: Voorwaarts! over de graven heen! Ik had geen tijd om onder te gaan in mijn smarten, want als ik dan weer zag naar die menigte, gedompeld in armoede en onkunde, dan werd ik met medelijden bewogen en het was alsof ik met nieuwen, koortsachtigen ijver mijn werk hervatte. Wat beteekende mijn lijden, als ik het vergeleek met het naamloos wee, waaronder de menigte gebukt ging? Misschien was daar iets ziekelijks in, maar toch het was mijn behoud. De steun, de troost van den arbeid is nooit levendiger door iemand gevoeld dan door mij. En het gelukkigste gevoelde ik mij als ik midden in mijn werk was.
 +
 +Ik wil niet zeggen dat zoo'n opvatting niet een zekeren plooi geeft aan het leven, zoodat men nooit volop genot kan smaken, want in deze verfoeilijke maatschappij wordt alle vreugde vergald door den somberen achtergrond van het lijden van zoovele anderen. Alle geluk wordt haast opgebouwd op het ongeluk van anderen. En rees soms de neiging om mij van alles te ontdoen en geheel het leven der armen met hen te gaan deelen, het gezond verstand had ook zijn eischen en het trok mij uit de wereld der fantasie op den bodem der werkelijkheid. Ik vroeg mijzelven af: Welk nut, welk voordeel zoudt gij door een dergelijke handeling doen aan de maatschappij?​ Eén armoezaaier meer - zietdaar alles wat gij zoudt uitwerken, zonder dat iemand er mede gebaat zou zijn. Bovendien gij hebt kinderen en tegenover hen hebt gij toch ook verplichtingen. Hen weerbaar te maken tot den strijd door hun een goede opvoeding te geven, door hen geestelijk en zedelijk een waardige plaats te doen innemen in de maatschappij,​ dat was toch een taak die als vader op mij rustte. Ik weet wel dat als mijn zoons studeerden, dit kon geschieden doordat anderen omlaag gedrukt werden en ik scherpte het hun van jongsaan in hoeveel zij verplicht waren aan dat arme en verwaarloosde volk, dat hun door zijn arbeid het voorrecht schonk een betere opvoeding te ontvangen en zij dus later hun meerdere kennis en ontwikkeling niet mochten gebruiken als een stok om dat volk des te beter te kunnen slaan, maar integendeel haar moesten aanwenden, om dat volk te verlossen uit het knellende juk, waaronder het gebogen is. En dit moest niet beschouwd worden als een genade die zij uitoefenden tegenover dat volk, maar als het afdoen van een eereschuld voor het vele, wat zij aan dat volk verplicht waren. Alleen aan hun bevoorrechte geboorte toch hadden zij dat alles te danken. Zij waren niet uit honderden uitgekozen als de bekwaamste, de geschiktste voor de studie, neen alleen omdat hun vader het betalen kon en uit die omstandigheid,​ die men toch zelve niet gemaakt had, het recht te vindiceeren om nu den voet te zetten op den nek des volks, dat ging niet op. En dus zij hadden verplichtingen aan dat volk en dat moesten zij toonen door zooveel mogelijk terug te geven aan dat volk, wat zij eerst door dat volk genoten hadden.
 +
 +Zoo is aan alles wat men kan doen of genieten boven anderen, een bittere nasmaak verbonden, waardoor men toch niet gelukkig is. Ik leefde b.v. van rente, die mij feitelijk niet toekwam, want alle rente komt voort uit onbetaalden arbeid, waar ter wereld dan ook, en ik voelde de scheeve positie waarin ik verkeerde, door te leven van datgene wat ik afkeurde en bestreed. Toch zou het niets gebaat hebben als ik haar niet had genomen. Ik zou het een misdaad hebben geacht om over te houden en wel verre van dit te doen, schoot ik er jaarlijks heel wat bij in. Maar omgekeerd gaf ik nu mijn kracht, mijn talent geheel ten dienste van het volk, zonder er iets voor betaald te krijgen. Zoo kwam het een beetje in 't gelijk. Voor wat ik werkte, kreeg ik niets en voor datgene waarvan ik mijn inkomsten had, deed ik niets. Dit was een soort van kompensatie-theorie.
 +
 +Daarbij kwam dat het niet alleen geen nut zou hebben gehad, als ik mij van alles ontdaan had, om den harden strijd om het bestaan te gaan strijden, maar deze mijn handeling zou de oorzaak zijn geworden, dat ik onmogelijk had kunnen doen wat ik gedaan heb. En dus zij had een groot nadeel gehad, dat niet over 't hoofd mocht worden gezien. Het is ook voor ons niet de kwestie om zelf omlaag te dalen, terwijl men tracht anderen omhoog te heffen, neen men moet juist trachten het peil van allen te verhoogen. Niet een gelijkheid van armoede of nooddruft kan het ideaal zijn, maar wel om allen mee te doen genieten van al wat de aarde aanbiedt, zoowel van de vorderingen der wetenschap als van de schatten der kunst, zoowel van de voordeelen der industrie als van de rijkdommen der natuur. Alles moet voor allen worden. En dus het zou onverstandig en tegenover mijn kinderen onverantwoordelijk zijn geweest, als ik mij ontdaan had van alles, zonder dat het iets had uitgewerkt.
 +
 +Overigens mijn jaren konden gerust dubbel tellen, want er is schier niets wat ik niet ondervonden heb behalve hongerlijden. Al wat een arm menschenhart lijden kan, is mij overkomen en niets werd mij bespaard. Ik heb gestaan bij het graf van geliefde vrouwen en vrienden, ik heb kinderen moeten missen, zoowel op jeugdigen leeftijd als volwassen, ik heb zorg en verdrietelijkheden gekend, ik heb teleurstellingen endervonden van vrienden, op wie ik bouwde, ik heb den haat der machtigen, den nijd van vermeende geestverwanten,​ de wangunst van anderen wegens mijn positie in de partij gedragen, ik ben gehaat als weinigen maar ook bemind en gehuldigd, zoodat ik dikwijls dacht niet verdiend te hebben ‘ni cet excès d'​honneur ni cette indignité’. Al die ervaringen maakten mij om zoo te zeggen los van de wereld. Men wordt er om zoo te zeggen minder gevoelig voor, men wordt ook in dien strijd en in dat lijden gepantserd tegen alle soort van leed.
 +
 +En het beste was om alles filosofisch te dragen en zich zoo goed mogelijk te schikken in de omstandigheden,​ waartegen men toch niets vermag en te trachten zich het leven in die omstandigheden zoo schappelijk mogelijk in te richten. Van klagen en zuchten heb ik nooit gehouden evenmin als om anderen lastig te vallen met mijn leed, daar elkeen meestentijds reeds genoeg heeft aan het dragen van zijn eigen pakje. Veelal heb ik blootgestaan aan verkeerde beoordeeling,​ maar noch den smaad dien ik had te dulden noch den lof die mij werd toegezwaaid,​ hebben mij ooit afgebracht van den weg, dien ik mij had afgebakend. Niet dat ik daar onverschillig voor was, dat is in den grond der zaak niemand, ook al zegt men met zekere voorname onverschilligheid:​ ik geef niets om hetgeen anderen van mij zeggen, maar het is de vraag of men zich daardoor te veel laat influenceeren. En dan heb ik altijd gezien dat lof meer menschen bedorven heeft dan smaad, al maakt deze wel eens bitter. Wordt men gesmaad, dan is dit veelal een prikkel om zich des te meer in te spannen, om zijn krachten in al haar omvang te ontplooien. Ik behoor nu eenmaal niet tot die menschen die zich spoedig geven, ik heb iets hoekigs, iets onplooibaars in mijn karakter, maar men moet niet vergeten dat de ervaringen des levens er veel toe bijdroegen om mij gesloten te doen zijn. Misschien is het niet ondienstig de karakteristiek van Vliegen, die mij jarenlang gekend heeft maar later een beslist vijand van mij werd, ofschoon ik hem lang, misschien wel te lang, de hand boven 't hoofd heb gehouden.[59]
 +
 +Nadat hij mij genoemd heeft ‘een der invloedrijkste mannen, die ons land ooit heeft gekend’, tracht hij de oorzaken van dien invloed te ontleden en vindt deze in drie zaken: mijn fysieke eigenschappen,​ mijn zelfbeheersching,​ mijn uithoudingsvermogen.
 +
 +Wat de fysieke eigenschappen aangaat, deze werkten volgens hem bijna allen mede om de massa suggestief te beïnvloeden. ‘Hij heeft geheel het voorkomen van een apostel. Zijn hooge en slanke gestalte mist alles wat alledaagsch is. Zij geeft den indruk van zachtheid en kracht tegelijk. Niemand kan zich van dezen man voorstellen dat hij ooit een kind een klap of een hond een trap zou geven en aan den anderen kant kan men zich evenmin erin denken, dat hij ooit het hoofd zou buigen voor eenige bedreiging of een stap sneller zou loopen voor eenig gevaar. Zijn Jezuskop steekt boven elke massa uit. Zit hij op een tribune tusschen honderd anderen, hij is het, die de blikken tot zich trekt; zit hij onder het publiek, naar hem wendt zich onwillekeurig ieder; marcheert hij in een stoet of in een groep, ieder voelt en ziet in hem den leider, den aanvoerder. Spreekt hij dan wordt die indruk nog versterkt door den klank zijner stem, die een eigenaardig,​ sympathiek timbre heeft, zacht klinkend en toch tot in elken hoek ook van de grootste zaal verstaanbaar,​ een reine, kalme klank.
 +
 +Ook op de socialistische internationale kongressen, waar men steeds een vergadering heeft van personen van wie gezegd kan worden, dat zij de élite vormen van de volksleiders in onzen tijd, behield Nieuwenhuis zijn meerderheid in dit opzicht. De nabijheid van zoovele uitdrukkingsvolle figuren, drong hem nooit op den achtergrond of zelfs maar op den tweeden rang.
 +
 +Hierbij dweepersoogen,​ die als in extase kunnen staren onderwijl de mond woorden spreekt die als een blijde boodschap klinken van een nieuwe wereld, armen die zich in sober gebaar verheffen, nu eens dreigend, dan aanbiddend, dan zegenend en ieder kan zich voorstellen,​ hoe de voor hem zittende schare hangt aan zijn lippen, hoe hooren, zien en verstaan één worden, hoe de verlossing, die men verwacht en verlangt, inherent wordt aan den persoon, die haar daar predikt’.
 +
 +De tweede trek is volgens hem zelfbeheersching.
 +
 +Nooit heeft hij deze, bij wien ook, in die mate aanwezig gezien.
 +
 +Om dit te bewijzen releveert hij twee momenten, nl. eerst een feestvierende menigte, die hulde brengen komt aan den man, die het doel is van al het denken en begeeren dezer massa, aan den man, voor wien duizenden het leven geven als hij het hun vraagt. Daar komt hij binnen onder één gejuich, één roep van heil en vereering, maar zijn gelaat ‘toont geen spoor van verrassing, van trots, van vreugde, van wat ook. Hij gevoelt zich aangebeden, doch zijn gelaat zegt niets over de gevoelens, die dit alles bij hem opwekt, het blijft onbeweeglijk,​ in de oogen glinstert geen vonk van trots of voldoening, niets, niets’!
 +
 +Het tweede beeld betreft een opgehitste volksmenigte,​ die slechts één behoefte heeft om dezen man te laten weten dat ze hem haat, die slechts één wensch koestert om hem te beleedigen, te steenigen, te verscheuren. ‘Steenen en vuil vliegen langs zijn hoofd, scheldwoorden striemen hem in 't gelaat, beleedigingen worden hem in 't gezicht gespuwd. Hij verkeert in groot gevaar, met moeite houden politie en de weinige aanhangers hem uit de handen der massa, hier en daar druppelt uit een steenwonde bloed langs zijn kleeren, lets bleeker, en de lippen wat vaster opeen geklemd, dan gewoonlijk, stapt het doel van dezer aller haat voort. Geen blik uit zijn oog, geen woord van zijn mond, geen gebaar van zijn hand verraadt wat er in hem omgaat. Noch het gevoel van eigenwaarde,​ noch de zucht tot lijfsbehoud schijnt in hem te spreken. Zijn begeleiders vechten met zijn belagers, men verzoekt hem zich te redden, te loopen, te wijken, terug te keeren, hij stapt voort naar zijn doel, vrees schijnt hij niet te kennen, aan verdediging schijnt hij niet te denken. Eerst als 't doel bereikt is, een vergaderzaal,​ een spoorwegstation,​ een vriendenwoning,​ komt eenig leven in die gelaatstrekken,​ maar ook dan nog, terwijl de vrienden razen van woede, tranen storten van smart over het ondergane, zich nog krommen onder de verduurde beleedigingen,​ klagen over de bekomen wonden, sidderen over het doorleefde gevaar - zit hij oogenschijnlijk kalm en rustig in hun midden, als hadde het tooneel hèm minder gegolden’.
 +
 +De derde trek is volgens hem uithoudingsvermogen.
 +
 +‘Wat dit betreft, is zijn optreden evenzeer zonder weerga. Het geheele leven van D.N. is gedurende een lange reeks van jaren niets geweest dan strijd. Verlaten door zijn geheele klasse, schier zonder eenige aanraking met andere dan arbeiderskringen,​ leefde hij uitsluitend voor de propaganda. Spreken, schrijven, strijden met mond en pen, dit was geheel zijn leven gedurende meer dan twintig jaren. En het uithoudingsvermogen bleek nog in de laatste jaren. Sinds 1894, sinds de scheuring, die er in de socialistische beweging ontstond, is ontegenzeggelijk zijn invloed steeds gedaald. De meeste oudere aannangers blijven hem trouw, maar het jongere geslacht groeit op zonder hem te kennen, de taktiek der onthouding van de politieke aktie brengt mede, dat hij als politiek figuur al meer op den achtergrond raakt. Maar wie zou meenen, dat iemand, die het hoogst bereikbare peil van populariteit heeft gekend, spoedig in elkaar moet zakken, als hij ziet hoe zijn tijd blijkbaar voorbij is, heeft in Nieuwenhuis het tegendeel te aanschouwen’.
 +
 +En ten slotte komt hij tot de erkenning:
 +
 +‘Het staat niet vast of de omstandigheden in ons land ooit weer teweeg zullen brengen, dat D.N. in 't publiek verschijnt en in de leiding van de een of andere politieke beweging ingrijpt. Mocht het nog eens geschieden, dan zal men steeds weer ondervinden,​ hoe diep de liefde tot dezen man zat in de harten van duizenden arbeiders. Zoo niet, dan toch zal, onder de namen van de mannen, die er ooit in geslaagd zijn de harten der Nederlandsche proletariërs te winnen voor een grootsche idee, zeker die van D.N. als een der eersten, zoo niet als de eerste, worden genoemd’.
 +
 +Ik zal wel tot op zekere hoogte niet de geschiktste persoon zijn om de al of niet juistheid dezer beschrijving te kunnen beoordeelen,​ ofschoon ik gevoel dat er zeer veel waarheid in schuilt, maar wel heb ik meermalen gedacht, dat als een tegenstander zich gedrongen gevoelt om der waarheidswille zulk een beschrijving te geven, ik alle reden heb om er tevreden mede te zijn als erg te zijn meegevallen.
 +
 +Alleen is de wanhopige poging vermakelijk,​ die hij daarna doet om mij uit te wisschen, om mij voor te stellen als iemand die niet meer in het publiek verschijnt, als iemand die dus dood is voor de beweging, terwijl ik mijn propagandistisch leven precies nog op denzelfden voet voortzet als gedurende de twintig jaren waarover hij schreef. Dat was ook mijn tweede natuur geworden. Overal waar ik was, hetzij in huis en op vergaderingen,​ hetzij op reis in tram en spoor, overal waar ik kans zag daar was ik erbij om belangstelling te wekken voor mijn denkbeelden,​ omdat het leven mij niet de moeite waard toescheen, als ik geen propaganda maakte. En hoe kan dit ook anders? Ook hier loopt de mond over van datgene, waar het hart vol van is en iemand die bezield wordt door een beginsel, moet dus wel altijd en overal propaganda maken. Ik kon dat blijven doen, omdat mijn fysieke krachten nog ongeschonden waren en omdat ik jong van hart bleef ondanks alles, ja de laatste jaren vereischten zelfs meer van mij, omdat ik behalve den strijd tegen het kapitalisme nu ook nog had te strijden tegen de sociaaldemokratie,​ die een rem is voor de zich ontwikkelende arbeidersbeweging. Wij, anarchisten,​ staan nu tegenover het kapitalisme,​ precies als de socialisten het deden bij het begin van mijn optreden. Dezelfde scheldwoorden,​ dezelfde verdachtmakingen,​ dezelfde doodzwijgtaktiek,​ dezelfde middelen van bestrijding worden tegen ons aangevoerd, alleen met dit onderscheid dat in dezen strijd tegen het anarchisme de sociaaldemokraten zich scharen aan de zijde der bourgeoisie.
 +
 +De sociaaldemokraten zijn, gelijk ik reeds opmerkte, door ons fatsoenlijk geworden, evenals de radikalen van vroeger het geworden zijn door de sociaaldemokraten,​ gelijk elke partij het wordt, die meer naar rechts gaat. Lettende op de teekenen des tijds zien wij duidelijk, hoe de maatschappij zich ontwikkelt in de richting van het staats- en gemeentesocialisme,​ waar meer en meer takken van bedrijf gebracht worden onder staats- of gemeentebestuur. Dit schijnt een fase van ontwikkeling te zijn, die wij door moeten maken. Noemt haar vrijelijk de staatsslavernij.[60] Lang kan zij niet duren, want de vrijheidszin der menschen komt daartegen op. Reeds begint men met de militarisatie der openbare diensten, waar men de soldaten gaat gebruiken als onderkruipers bij werkstakingen,​ totdat de arbeiders-militairen zich niet als zoodanig meer laten gebruiken. Maar hiernaast zien wij toch ook, hoe de vrijheidlievende idee de wereld meer en meer doortrekt en geloovende in den natuurlijken vrijheidszin der menschen meenen wij, als anarchisten,​ dat aan haar de toekomst zal behooren. Wat toch zou een menschheid zijn zonder vrijheid, d.i. zonder het hoogste en edelste in den mensch? Elke aanranding der vrijheid is een aanranding der menschheid zelve, want al kan zij niet leven zonder brood, zij leeft toch ook niet van brood alleen. Brood aan allen zonder vrijheid, dat kan best, we zien het aan het gevangenisleven,​ waarin allen brood hebben en dus een dwangstaat met brood voor allen is niet ondenkbaar.
 +
 +Vrijheid aan allen zonder brood, dat is ondenkbaar, want de inderdaad vrije mensch zal allereerst van de vrijheid gebruik maken om te zorgen dat hij brood krijgt.
 +
 +Maar onze leuze blijft: brood en vrijheid, omdat zij inhoudt de vervulling van onze materieele en geestelijke behoeften, die noodzakelijk tezamen moeten gaan.
 +
 +Wij hebben in den mond des volks een goed woord, dat zegt: leven en laten leven. Inderdaad indien dit het richtsnoer was, dan zou het heel wat beter zijn in de wereld. Daartoe is noodig ruimte, d.i. vrijheid, zoodat men niet gedwongen is steeds te stooten op menschen, die ons niet sympathiek zijn, en men elkander ontloopen kan. Leven en laten leven, denken en laten denken, doen en laten doen - als dat 's levens stelregel wordt, dan heeft en geeft ieder vrijheid en het geluk is verzekerd.
 +
 +Onze denkbeelden ziet men overal groeien, let wel op dat woord groeien, want daarin schuilt onze kracht. Niet een kunstmatige,​ maar een natuurlijke ontwikkeling der dingen, zietdaar wat ons doet zeggen, dat wij in de historische lijn der ontwikkeling gaan en alle vereende pogingen van staat, kerk en demokratie om onze denkbeelden te vernietigen,​ niets baten. Zij groeien zelfs tegen de onderdrukking in. De ideën, als zij levensvatbaar zijn, banen zich een weg zonder zich te storen aan dwergen, die vechten tegen een reus. In dat opzicht gelijkt de anarchie op de Hydra. Telkens als men hem een kop afsloeg, groeiden er tien, twintig nieuwe aan. Ja, stoutweg klinkt der ontstelde menschheid zelfs van de galg het woord toe van August Spies: ons zwijgen is machtiger dan ons spreken kon zijn.
 +
 +Maar van één ding ben ik sterker dan ooit overtuigd en naarmate ik ouder ben geworden, heb ik steeds meer ingezien hoe de voornaamste faktor om vooruit te komen, door ons is verwaarloosd of althans niet zoodanig als hoofdzaak beschouwd is als hij wel verdiende, nl. de opvoeding van het toekomende geslacht.
 +
 +De groote kenner van het menschelijk hart, Goethe, heeft dit zeer goed begrepen, toen hij zei: ‘met een volwassen geslacht is nooit veel te beginnen noch in dingen van politieken of verstandelijken aard, noch in dingen van smaak, noch in die van karakter. Weest daarom verstandig en begint met de scholen en het zal gelukken’.
 +
 +Niet dat de verbazende invloed van de opvoeding op de vorming van den mensch niet in 't algemeen gekend en erkend zou worden, maar niettemin is zij in de praktijk te veel op den achtergrond geplaatst.
 +
 +De geloovigen, de Jesuïten vooral, hebben dit veel beter begrepen dan de ongeloovigen,​ de vrijheidlievenden. Vandaar dat zij overal waar zij konden, de hand hebben gelegd op het onderwijs der jeugd. Zij weten dat wie de kinderen heeft, meester is van de toekomst. Of zijn niet de kinderen het opkomend geslacht, dat straks zal optreden?
 +
 +Onlangs hebben de antirevolutionairen hun duizendste bizondere christelijke school opgericht. Stel daar eens tegenover de liberalen. Zouden zij in het omgekeerde geval even diep in hun zakken hebben getast, om liberale scholen op te richten, als de antirevolutionairen het deden? De liberalen hebben altijd geteerd op den staat en oefenden zelfs zoo'n liberalen dwang uit op anderen, dat zij hen dwongen eigen scholen op te richten op eigen kosten. Eerst later is men overgegaan tot subsidieering der bizondere school en ik ben blij daartoe te hebben kunnen meewerken tijdens mijn kamerlidmaatschap,​ want jaren en jaren heeft men tegenover andersdenkenden een ongeoorloofden druk uitgeoefend en nog is het onrecht niet geheel hersteld.
 +
 +En dat ging altijd door met een beroep op de zoogenaamd neutrale school, die voor allen toegankelijk was. Maar als men nu meent dat op die school vergif, al is het dan ook in geestelijken zin, wordt voorgezet, is het dan niet natuurlijk dat ouders, die daarvan overtuigd zijn voor hun kinderen geen gebruik van die school willen maken? Een neutrale school is een onding, gelijk alles wat neutraal is. Vandaar dat van de christelijke scholen op 't punt van karaktervorming altijd meer kracht is uitgegaan dan van die zoogenaamd neutrale, waar de onderwijzer zichzelf niet mocht zijn op straffe van ontslag en broodeloosheid. ‘Wees uzelf’ - zoo luidt het in de theorie, maar wee dengenen die overeenkomstig dat woord een zelfstandigheid ten toon spreidt, hij zal de schadelijke gevolgen daarvan maar al te spoedig aan den lijve gevoelen. Want nog bestaat er feitelijk geen grooter ramp om wat in de wereld te worden dan door zichzelf te zijn, door karakter te bezitien.
 +
 +De heer Kleefstra, direkteur eener school te Hilversum, drukte het zoo goed uit, toen hij schreef: ‘wie in onzen kleinen kring door aangeboren gave een karakter is, en 't ongeluk heeft buiten 't kliekje der uitverkorenen te staan, ondervindt slag op slag, dat hooge karakteruiting met argwaan wordt gadegeslagen,​ omdat zij altijd gepaard gaat met een onafhankelijkheidsgevoel,​ dat 't een of ander gezagje bedreigt. Nederland heeft den roep een land van geleerdheid en een land van bekrompenheid te zijn. Laat ons ideaal worden, het een land van mannen te maken’. Want het is zoo waar, dat ‘als er sprake zal zijn van een terugkeer tot een gezond maatschappelijk leven, dan moeten wij onze kinderen opvoeden tot scherpe, zuiver-voelende persoonlijkheden,​ wars van den kliekgeest, waarin ons kleine volk versmoort, met woord en daad strevende naar 't ideaal eener rechtvaardige samenleving’.
 +
 +Hier hebben wij dus alweer een pedagoog, die op het stuk van opvoeding de anarchistische lijn wil volgen. Want het anarchisme wenscht juist een zoo groot mogelijk aantal krachtig willende, zelfdenkende en zelfhandelende personen en is overtuigd dat die maatschappij de meeste waarborgen schenkt voor een gezonde en flinke ontwikkeling,​ die bestaat uit het grootste aantal zelfstandige individuen, die weten wat zij willen en dienovereenkomstig handelen. Als elkeen zijn krachten vrij kan ontplooien en ontwikkelen,​ dan kan dit niet anders dan ten goede werken voor het geheel. Hoe meer Ikheden (ego'​s) hoe meer zekerheid voor een gezonde maatschappij.
 +
 +Tegenover de stelling dat het egoïsme onderdrukt moet worden, plaatst de anarchist, dat juist het egoïsme de reddende engel moet zijn voor de toekomst. Ik moet altijd lachen als de menschen het Egoïsme en het Altruïsme tegenover elkander stellen als twee tegenovergestelde polen. Men spreekt over den individueelen en den socialen drang als de twee spillen, waarom de samenleving draait. Maar bestaat die tegenstelling werkelijk? Het eigenbelang,​ d.w.z. het belang van den individueelen mensch staat niet tegenover het algemeen belang. Of hoe kan ik individueel gelukkig zijn, als mijn geluk is opgebouwd op het ongeluk, den dood van anderen, die mijn medemenschen zijn? Het geluk van anderen is de voorwaarde voor eigen geluk, zoodat deze twee dingen niet tegenover elkander staan, maar in hoogere eenheid samensmelten.
 +
 +Het was op den laatsten dag van Sokrates'​ leven, dat zijn vrienden bij hem kwamen in de gevangenis om afscheid van hem te nemen. Toen het einde van hun bezoek begon te naderen, vroeg een hunner, Crito, aan den meester: ‘wat kunnen wij doen voor uw kinderen’?​ En de wijsgeer gaf hierop ten antwoord: ‘niets anders dan dat gij zorg draagt voor uzelf. Daarmede doet gij mij en de mijnen en uzelf den grootsten dienst, al belooft gij nu niets. Maar wanneer gij uzelf verwaarloost,​ zult gij er niets meer om doen, al belooft gij nu veel en met sterke bewoordingen’.
 +
 +Hoe zonderling dit antwoord schijnt, toch ligt er een diepe zin van waarheid in opgesloten. Het minste wat een mensch voor anderen, voor de gemeenschap kan doen, zal wel zijn, te zorgen, dat hij niemand van die anderen tot last zij of worde. Dus draag zorg voor uzelf, daarmede doet gij anderen een dienst.
 +
 +‘Aan zieken heeft de gemeenschap niet veel. Zorg dus, uit liefde voor de anderen, voor uw eigen gezondheid.
 +
 +Aan armen heeft de gemeenschap niet veel. Zorg dus, uit liefde voor de anderen, voor uw eigen welzijn.
 +
 +Aan onwetenden heeft de gemeenschap niet veel. Zorg dus uit liefde voor de anderen, voor uw eigen kennis’.[61]
 +
 +Men is dus welbegrepen ‘egoïst’,​ ten einde ‘altruïst’ te kunnen zijn. Beide begrippen dekken elkaar en het blijft waar, wat Rückert zoo schoon zong: ‘tooit de roos zichzelve, zij siert meteen de gaarde’. Met andere woorden: wie het best zijn roeping als individu vervult, strekt daardoor het meest der menschheid tot eer. Het zijn toch de individuen, die de samenleving maken. Zou nu niet de som van hoogstaande individuen noodzakelijk tot uitkomst moeten hebben een hoog staande maatschappij?​ Men behoeft heusch geen vrees te hebben voor overdreven individualisme,​ want anderen zorgen er wel voor, dat als de individualiteit te sterk op den voorgrond dringt, deze weer omlaag wordt gedrukt. Er dreigt veel meer gevaar dat de mensch zijn individualiteit laat verstikken dan dat zij een te groote rol zal spelen in het leven. ‘In den grond der zaak zijn wij allen kollektieve wezens, wat wij ons ook verbeelden, want hoe weinig hebben wij en zijn wij, dat wij in den strikten zin ons eigendom noemen! Wij moeten alles ontvangen en leeren, zoowel van hen die vóór ons waren als van hen die met ons leven. Zelfs het grootste genie zou niet ver komen, als het alles te danken wilde hebben aan zijn eigen innerlijk leven’. (Goethe).
 +
 +Elkeen begint met zichzelven, dit is zoodanig ingedreven in elk wezen, dat men ons den mensch eens moet aanwijzen, die dit niet doet. En zelfs kan men zien dat het altruïsme juist door hen, die het meest met dat woord schermen, maar al te dikwijls gebruikt wordt als dekmantel om zijn Egoïsme achter te verbergen. ‘Mij gaat niets boven mij’, zoo leeraarde Max Stirner en al de fiolen van toorn en verontwaardiging werden uitgegoten over zijn arm hoofd, maar intusschen als wij eerlijk en oprecht opbiechten aan onszelven, dan zullen wij moeten erkennen dat wij allen zonder onderscheid handelen naar die leer. Wie zoo durft spreken en daarnaar handelt, die heeft de majesteit van het Ik veroverd. Immers dat wil zeggen: laat u niet vertrappen, denk hoog over uw eigen Ik. En wanneer alle Ik's zoo deden, dan zou er immers geen sprake zijn van vertrapping.
 +
 +Het aloude voorschrift,​ steeds hemelhoog geprezen, dat luidt: ‘hebt uw naasten lief als uzelf’ is de grootste onzin, die er ooit is verkocht geworden. Het is onwaar, want het is niet mogelijk den eersten den besten lief te hebben, omdat hij 'n mensch is. Neem een Kaffer, een Kongolees, een inwoner van Australië en durf dan eens beweren dat gij eenige liefde voor hem kunt gevoelen. Te dwaas om het te beweren. Neem den eersten landlooper den besten, die opgegeten wordt door het ongedierte en durf dan zeggen dat gij een gevoel van liefde voor hem hebt. Het is eenvoudig onwaar. Men kan hem recht willen doen en goed behandelen, alles goed en wel, maar van liefhebben is geen sprake. En dan nog wel een liefde in den hoogsten graad, gelijkende op die welke men voor zichzelven heeft. Het is de ongerijmdheid ten top gevoerd. En toch heeft men het elkander zoodanig en zoo dikwijls voorgepraat,​ dat men er geloof aan schenkt en wie vroeger den moed had bezeten om het te ontkennen, hij was zonder twijfel direkt naar den brandstapel gebracht door menschen, die den huichelaar uithingen door zich voor te doen alsof zij die algemeene menschenliefde hadden. Als het erop aankomt, zal de mensch zonder genade zijn naaste wegduwen, wegstompen, als hij daardoor zijn eigen leven kan behouden. Uitzonderingen - ze bestaan, maar ze zijn zeldzaam - bevestigen den regel. Men denke b.v. aan de tooneelen, die te Parijs zijn afgespeeld bij den brand van de weldadigheidsbazar.
 +
 +‘De natuur plant egoïsme in; de samenleving wil altruïsme’ - zegt de heer Kleefstra. Deze heele tegenstelling is onjuist. Vooreerst omdat de samenleving een stuk natuur is en niet staat tegenover haar. En ten tweede omdat egoïsme en altruïsme evenmin tegenstellingen zijn, want wie altruïst is, die is het uit egoïsme.
 +
 +Een gezonde opvoeding in overeenstemming met de natuur - zietdaar waaraan behoefte bestaat en als wij niet zorgen een nieuw geslacht aan te kweeken dat beter aan deze voorwaarde voldoet en dus een milieu heeft, waarin het zich naar zijn aard kan ontwikkelen,​ zullen wij nooit bereiken wat wij zoeken.
 +
 +Hiervan was ik overtuigd, toen ik in 1899 te Parijs mijn voordracht hield over de Libertaire opvoeding. Geen wonder dat ik mij erg getrokken gevoelde tot mijn vriend Francesco Ferrer[62], den edelen Spanjaard, die als een held is gestorven in een der grachten van het fort Montjuich als slachtoffer der duisterlingen. Hij was het, die een paar revoluties had meegemaakt maar tot de overtuiging kwam, dat zelfs bij welslagen de menschen niet rijp waren voor de betere toestanden die zij beoogden. Wat baat het, zoo zei hij tot zichzelven, of wij de menschen al zoo ver brengen, als zij toch de vruchten van hun werk niet naar behooren kunnen oogsten? We moeten dus beginnen met het begin, we moeten de taak der opvoeding ter hand nemen, opdat wij aankweeken een geslacht dat zooveel hooger staat en dat dus rijp is voor een hoogere levensen wereldbeschouwing.
 +
 +Ik kende Ferrer reeds lang. Hij had mij eens een bezoek gebracht, toen ik nog te Amsterdam woonde tusschen 1890 en 1900, maar hij had op mij geen bizonderen indruk achtergelaten. Later ontmoette ik hem op het Vrijdenkerskongres te Rome. Zijn werk, de Moderne School, die hij had kunnen stichten doordat hij, bevoorrecht boven allen, een groot vermogen had geërfd, uit de opbrengst waarvan hij zijn werk kon beginnen, dateert van 1901 en steeds heb ik met hem medegewerkt,​ om de denkbeelden op opvoedkundig gebied, die ons gemeen waren, te helpen verwerkelijken.
 +
 +Toen men hem onder voorwendsel van medeplichtigheid aan den aanslag op koning Alfonso bij diens intocht te Madrid na zijn huwelijk, gevangen nam met het vaste voornemen om hem onschadelijk te maken, deed ik dan ook ijverig mede aan de protestbeweging,​ in heel Europa op touw gezet door tal van intellektueele voorgangers en onder de leuze: Ferrer moet voor de burgerlijke rechtbank en niet voor den krijgsraad, hebben wij de openbare meening toen dusdanig bewerkt, dat dit inderdaad geschied is. Daar bewees hij zijn onschuld, zoodat vrijspraak volgde.
 +
 +En waarom was hij zoo gehaat?
 +
 +Omdat hij zich meester trachtte te maken van het kind en door middel zijner scholen konkurrentie aandeed aan de Jesuïten. Deze zagen zich reeds vele kinderen ontglippen en dat was de reden waarom hij gevaarlijk werd geacht boven zooveel anderen. Verbeeldt u dat er een geslacht opstond, vrij van vooroordeelen op godsdienstig,​ zedelijk, maatschappelijk,​ staatkundig en opvoedkundig gebied, waar moesten dan onze priesters, onze regeerders, onze rechters blijven? Zij zouden overbodig worden en dus alles moest aangewend worden om dit tegen elken prijs te voorkomen.
 +
 +Was Ferrer door een gelukkig toeval eenmaal gerukt uit de klauwen der duisterlingen,​ de haat tegen hem was verdubbeld en toen hij het ongeluk had voor de tweede maal, na den opstand te Barcelona in 1909, in de handen zijner vijanden te vallen, was ik van den beginne af zeer ongerust over den afloop. Men zou wel zorgdragen dat hij ten tweeden male niet ontkwam. Het zag er somberder uit dan ooit te voren. Wederom begonnen wij een wereldbeweging om te eischen dat hij verschijnen zou voor de burgerlijke rechtbank. Wederom ging een krachtig protest op in alle landen, om zich met hem één te verklaren, maar ditmaal mocht het niet gelukken. Binnen korten tijd, als vreesde men dat het slachtoffer hun ontsnappen zou, in het geheim en tegen alle regelen van recht en billijkheid in, wist men het zoover te krijgen, dat hij in den ochtend van 13 Oktober 1909 in een der grachten van het fort Montjuich werd gefusileerd. Hij stierf als een held met den kreet op de lippen: leve de Moderne School!
 +
 +Zoo gaf hij uitdrukking aan hetgeen er woonde in zijn ziel, want ja de opvoeding van het kind, dat was de levenstaak, waaraan hij zich gewijd, waaronder hij zijn schouders gezet had, in de vaste overtuiging dat dit de weg was, al duurde hij misschien wat lang, waarlangs men zijn doel: de verlossing der menschheid zou bereiken.
 +
 +Die sluipmoord maakte een ontzaggelijken indruk, omdat hij ons leerde waartoe de machthebbers in staat en kerk nog in staat zijn om zoogenaamd gevaarlijke menschen op te ruimen. Maar tevens leerde hij ons dat Ferrer het kwaad in den hartader had aangetast door de opvoeding der jeugd zoo op den voorgrond te zetten. Want dat is de reden van den haat tegen Ferrer, gelijk de Spaansche Jesuïtenpater,​ Gabriël Palau dan ook eerlijk en onomwonden verklaard heeft in een schrijven aan de Katholieke Aktie alhier, gedateerd 30 Oktober 1909 en waarin deze die Aktie dank zegt voor de wijze, waarop het katholieke Spanje is verdedigd tegen de vervolging, waaraan het blootstond ‘naar aanleiding van de terechtstelling van den vrijmetselaar en anarchist Ferrer, die zooveel en zoo verschrikkelijk onheil heeft gesticht door zijn helsche “Moderne Scholen” en door zijn aanhoudenden strijd tegen de christelijke sociale orde’.
 +
 +Juist, dat is de oorzaak van den haat: zijn helsche Moderne Scholen en zijn strijd tegen de christelijke sociale orde!
 +
 +Wij gaan zijn werk voortzetten door het oprichten van den Bond tot opvoeding van het kind op rationalistischen grondslag, dus in zijn geest.
 +
 +Is het niet ondoordacht en onverantwoordelijk dat de arbeiders hun kinderen, die men moet onderstellen dat het liefste zijn wat zij bezitten, ter opleiding overgeven in handen van den staat, die als werktuig der bezittende klasse tot onderdrukking van de arbeidende dienst doet, om van hen te maken gedweeë onderdanen, gehoorzame staatsburgers?​ Nooit zijn zij daartegen in verzet gekomen en toch zoolang de staat het onderwijs in handen heeft, zal het zorg dragen de kinderen te kneden in den vorm, waarin zij het bruikbaarst zullen worden voor den staat. Het was Ferrer alweer, die dit begreep, zooals blijkt uit een schrijven van hem uit de gevangenis te Madrid, gedateerd 1 Juni 1907:
 +
 +‘Wij moeten opmerken, dat de taak der Moderne School niet beperkt is tot den wensch om alleen godsdienstige vooroordeelen uit de hersenen te verwijderen. Het is waar dat deze misschien het sterkst in den weg staan van de geestelijke bevrijding der menschen, maar de vernietiging daarvan kan niet volstaan, om ons de voorbereiding eener vrije en gelukkige menschheid te waarborgen, want men kan zich heel goed een volk voorstellen dat zonder godsdienst en tevens zonder vrijheid is ....
 +
 +Als de arbeidersklasse zich bevrijdt van het godsdienstig vooroordeel,​ maar behoudt dat van het bestaande privaateigendom;​ als de arbeiders het praatje aannemen dat beweert: “er zullen altijd rijken en armen bestaan”; als het vrije onderwijs ermede tevreden moet zijn om kennis te verspreiden over hygiëne en natuurwetenschap en om enkel en alleen goede leerlingen, goede bedienden, goede ambtenaren, goede arbeiders in alle takken van bedrijf te vormen, dan kunnen zij heel goed atheïsten zijn en voor zooverre de sobere voeding, die zij zich verschaffen kunnen van hun ellendige loonen, het hun veroorlooft,​ een min of meer gezond en krachtig leven leiden - maar zij zullen steeds de slaven blijven van het kapitaal en van den staat.
 +
 +De Moderne School wil alle vooroordeelen bestrijden, die de algeheele vrijmaking van den mensch in den weg staan. Daarom wendt zij zich tot de menschelijke rede, d.w.z. zij wil den kinderen den wensch inprenten om den oorsprong van alle maatschappelijke onrechtvaardigheden te erkennen, opdat zij deze dan van hun kant kunnen bestrijden en weerstaan.
 +
 +Ons vrijdenkerschap bestrijdt de broedermoordende oorlogen, zoo binnen- als buitenslands;​ het gemis aan vrijheidsbegrip;​ de uitzuiging van den mensch door den mensch; de knechtschap der vrouw; het bestrijdt alle vijanden der menschelijke harmonie: de onwetendheid,​ de slachtheid, den hoogmoed en andere ondeugden en kwalen, die de menschen verdeelen in onderdrukkers en onderdrukten. Het onderwijs der Moderne School, overeenkomstig de rede en de wetenschap, omvat, zooals men ziet, de studie van al datgene, wat de vrijheid van elk individu en de harmonie der gemeenschap bevordert tot verkrijging van een maatschappelijken toestand van vrede, liefde en welvaart voor allen zonder onderscheid van klassen en geslachten’.
 +
 +Hieruit ziet men dat Ferrer een breede opvatting had en inzag hoe de school tot nu toe een machtsinstrument is geweest van de machthebbers,​ om het onderwijs van het opkomend geslacht in hun geest te maken tot een middel om goede onderdanen aan te kweeken.
 +
 +Staat en Kerk zijn beiden struikelblokken op den weg van den vooruitgang en dus ook de school moet hervormd worden in hoofd en leden. Het is hier de plaats niet, om deze zaak uitvoerig te bespreken, maar aan 't einde van dit werk gekomen wenschte ik duidelijk te doen uitkomen, hoe naar mijn overtuiging het Anarchisme bovenal is een werk van beschaving en ontwikkeling van het opkomend geslacht. Moeten de anarchisten eenerzijds een milieu scheppen, waarin de kinderen gelukkig kunnen leven, elk naar zijn aard, anderzijds moeten zij bij en in de kinderen een vrijen geest brengen of liever den vrijen geest niet onderdrukken,​ waarvan de kiem in hen woont, want elk mensch is een vrijheidlievend wezen, dat eerst dan gelukkig kan zijn, als het in vrijheid kan ademen.
 +
 +‘De wensch van elk libertair socialist is om zijn kinderen te zien opgroeien tot wezens met een eigen wil, vol initiatief, menschen van karakter, vol haat tegen elk uitwendig gezag en zichzelf tot gezag zijnde en trachtende hun geheele leven in te richten naar de beginselen der rede. En dat is niet mogelijk tenzij het kind in zijn prilste jeugd afaan vrij worden gelaten.
 +
 +Het gevoel der menschelijke waardigheid moet aangekweekt worden en dat kan alleen door de kennis van zichzelf en van het milieu waarin men leeft. Laat ons den mensch niet afscheiden van de natuur, want hij is zelf een stuk natuur en behoort tot haar.
 +
 +De Libertaire school (hetzelfde wat Ferrer noemde de Moderne School) is een poging in die richting. Men moet haar daarom zooveel mogelijk aanmoedigen en bijdragen tot het welslagen van elke poging, om een rationeel, volledig, gemengd en libertair onderwijs te krijgen’.
 +
 +Opvoedende kracht moet er dus uitgaan van het Anarchisme en vooral op deze zijde hiervan leg ik nu den meesten nadruk.
 +
 +Vandaar mijn medewerking,​ verleend aan elke poging in die richting, zooals bleek bij het oprichten der vereeniging voor Libertair Onderwijs. En verliep deze in het zand, het is de onschatbare verdienste van Ferrer, dat hij bij vernieuwing de aandacht op de opvoeding heeft gevestigd en wij hebben dan ook die scholen op rationalistischen grondslag aanvaard als de kostbare erfenis, door hem aan de menschheid nagelaten en voortaan veelal getooid met zijn naam zooals te Rome, te Lausanne en elders. Sints 1887, het drama van Chicago, is er bijna geen sterker schelmstuk begaan dan de moord op Ferrer, maar wel verre van hem te beklagen, zouden wij veeleer geneigd zijn hem te benijden, omdat hij de hooge eer is waardig gekeurd als martelaar voor de vrije gedachte te mogen sterven.
 +
 +De anarchist is de baanbreker en padvinder in de bosschen van vooroordeelen en domheden en wel verre daarvandaan dat zijn taak zou zijn afgeloopen, begint deze eerst pas. De vrijheid toch ligt nog in windselen ondanks al het gescherm met dit woord en wij, anarchisten,​ hebben de taak de menschheid daaruit los te wikkelen, opdat wij door evolutie zoowel als van tijd tot tijd door revolutie - deze twee staan niet tegenover elkander als tegenstellingen,​ neen zij vullen elkander aan, zoodat de revolutie maar al te dikwijls de sluitsteen is van de evolutie - zullen komen tot datgene, wat wij bovenal nastreven: de vrije mensch in een vrije maatschappij.
 +
 +In dit onwrikbaar geloof aan de zegepraal der vrijheid gaan wij voorwaarts en al zagen wij er velen vallen in de laatste jaren, met en naast wie wij jarenlang streden, - we denken aan een Elie Reclus, een Louise Michel, een Elysée Reclus, een John Most, die al behoorden zij meestal tot een ietwat ouder geslacht, toch onze tijdgenooten zijn - wij zijn vol vertrouwen dat een jonger geslacht het werk zal voortzetten en als ook ons straks de kracht ontbreekt, als ook ons de dood roept, wij zijn bereid weg te gaan en onze plaats in te ruimen voor een nieuw en jong geslacht in de vaste overtuiging naar onze beste krachten gewerkt te hebben zoolang het dag was en alzoo ‘een voetstap na te laten in den zandzoom van den tijd’.
 +
 +===== XXIII. Een fantastische satyre. =====
 +
 +**Een kleine bloemlezing van grafredenen zooals zij gehouden zouden zijn bij mijn graf, indien ik gestorven was in het aangegeven jaar.**
 +
 +Rondom het graf stonden Fortuyn, Helsdingen, Schaper, v.d. Stad, oude Gerhard, Klaas Ris, Penning, K. Bos en anderen.
 +
 +Fortuyn voerde het woord:
 +
 +De grootste slag, die onze partij treffen kon, is haar overkomen. Ons aller vriend, de edele, de eenige Nieuwenhuis is van ons genomen en wij staan daar om zijn graf, verslagen als kinderen die geen vader meer hebben. Want een vader, een vriend was hij voor ons. Voortgekomen uit een respektabele,​ aanzienlijke familie, verliet hij alles, zijn betrekking, zijn kring van vrienden en bekenden, zijn familie, om zich te maken tot onzer een. Met een toewijding, een veerkracht, een opofferingsgezindheid,​ zooals men zeldzaam gezien heeft, gaf hij zijn talent, zijn kracht, zijn rust, zijn alles aan ons, de arbeiders. Mijn woorden schieten te kort, om weer te geven wat er woont in mijn ziel. En zoo gaat het met u allen, niet waar, want wij hadden hem lief, meer dan onze eigen familie, meer haast dan ons leven. Hier staan we bij deze groeve, waarin al onze hoop, al onze verwachting neerdaalt om ons alleen achter te laten. Toch zouden wij zeker niet in zijn geest handelen, als wij met hem de zaak begroeven waaraan hij zijn leven had toegewijd. Neen, wij moeten zijn werk voortzetten met alle kracht en toewijding, die in ons zijn en al weten wij ook in de verste verte niet te kunnen doen wat hij deed, wij moeten toch de voldoening niet gunnen aan de bourgeoisie,​ dat zij met den dood van onzen vriend ook de zaak van het socialisme ten grave hebben besteld.
 +
 +Vaarwel, dierbare, eenige vriend, nooit zullen wij vergeten wat gij voor ons waart, nooit ... (hier kon de spreker niet verder en had niet een der aanwezigen hem beetgepakt, hij zou in 't graf zijn gevallen. Alle anderen huilden als kinderen).
 +
 +Op de kist werden gelegd behalve kransen uit het binnenland twee groote kransen, een van de Belgische partij, die vertegenwoordigd was door Anseele en van Beveren, waarop stonden de letters: ‘aan den edelen en dapperen arbeidersvriend,​ geëerd en geliefd in België als een der onzen’ en een ander van de Duitsche partij, waarop geschreven stond: ‘den edelen en waardigen voorvechter van het proletariaat’.
 +
 +Alle buitenlandsche partijbladen hadden waardeerende artikelen, waarin D.N. werd opgehemeld als een der beste en waardigste vertegenwoordigers van het Internationaal Proletariaat.
 +
 +De ingenieur van Kol gaf een geestdriftig,​ gevoelvol artikel in de Indische bladen, om zijn talentvollen vriend een laatst vaarwel toe te roepen.
 +
 +**1888.**
 +
 +Rondom het graf staan Fortuyn, jonge Gerhard, Frank v.d. Goes, v.d. Stad, Penning, Ris, K. Bos, Helsdingen, Schaper, Vliegen, Croll. De laatste voerde het woord:
 +
 +‘Onze vriend Nieuwenhuis is niet meer. Wat dit zeggen wil? Onze taal is niet rijk genoeg om uit te drukken wat dit beteekent. Een zeldzaam man, die alles afschudde om de zaak van het miskende, onterfde proletariaat te dienen. En daar hij niets half kon doen, gaf hij zich geheel. Wij allen hebben hem gekend en gewaardeerd,​ wij stonden altijd verpletterd onder den indruk zijner persoonlijkheid,​ onder zijn werkkracht, onder zijn propagandistischen ijver zonder weergade. Eindelijk kreeg de regeering, die hem in 't bizonder haatte, vat op hem en om een artikel, dat ik weet niet door hem geschreven te zijn, zette men hem in de gevangenis en dààr, dààr hebben de beulen hem langzaam maar zeker vermoord, want wij zijn ervan overtuigd dat daar zijn lichaam gesloopt is. Toen wij hem uit de gevangenis zagen komen, schrikten wij en zeiden wij tot elkander: is dat Nieuwenhuis?​ Ja, bij alle misdaden die de regeering op haar geweten heeft, voegde zij nog deze. Zij kon het niet verdragen, dat hij, de zoon eener gegoede familie, ontwassen aan de bourgeoisie,​ haar zoo ongenadig de waarheid zeide en zulk een kracht moest gebroken worden. Maar als zij denken dat met hem de zaak van het socialisme ten grave daalt, dan zullen zij zich vergissen. Wij, zijn vrienden, zweren hier bij zijn graf trouw aan de zaak en wij zullen wraak nemen door dubbele krachtsinspanning,​ door hem na te volgen in ijver en toewijding. Persoonlijk was hij mijn vriend, die mij bracht op den gevaarlijken weg van het socialisme; ik dank er hem voor, omdat dit mij verzoende met een wereld die ik haatte. En gij, allen, gij voeldet u evenzeer aangetrokken tot deze edele persoonlijkheid,​ die gewerkt heeft zoolang hij kon en die de zaak des volks lief had met al de liefde van zijn groot hart ... (hier kon de spreker niet voortgaan van het snikken en allen stonden weenende om het graf.)
 +
 +Van der Goes voegde er eenige woorden van oprechte waardeering aan toe en ofschoon hij den overledene slechts kort kende, had hij in hem gezien een zeldzaam voorbeeld van beginseltrouw en karaktervastheid,​ zoodat hij dan ook niet dan treurende bij dit graf allen kon toeroepen om het voorbeeld te volgen van den man, die zoo'n schoon leven had geleid.
 +
 +Er waren kransen van de Belgische en Duitsche partij, om den overledene een laatste blijk van hulde te brengen.
 +
 +En de partijbladen huldigden den man, die zoo trouw op zijn post had gestaan, den eerlijken en offervaardigen partijgenoot,​ die een voorbeeld was voor allen en van wien kracht uitging, omdat hij geheel één van ziel en zin met de groote arbeidersbeweging onzer dagen, haar diende met zeldzame toewijding. Allen waren het er over eens, dat zijn dood een verlies was voor het internationaal proletariaat en Friedrich Engels, de vriend van Marx, de veteraan der beweging, wijdde aan zijn nagedachtenis een warm gesteld artikel aan den vriend, die den braakliggenden akker in Holland ontgind had om er het zaad van het socialisme in te strooien, waarom Karl Marx hem ook altijd zoo'n goed hart had toegedragen.
 +
 +Van Kol leverde bijdragen aan de Indische bladen, om een woord van warme hulde en innige vriendschap te wijden aan den man, die het socialisme had gemaakt tot een macht waarmede de regeering had te rekenen. Vloek over de regeering, die de edelste zonen des lands martelde. Eenmaal komt de ure der wrake en dan wee uwer!
 +
 +* * *
 +
 +**Begin 1893.**
 +
 +Rondom het graf stonden Fortuyn, Helsdingen, Schaper, Troelstra, van Kol, Vitus Bruinsma, Vliegen, Penning, K. Bos.
 +
 +Troelstra treedt naar voren:
 +
 +Diep geroerd sta ik hier aan het graf van onzen vriend, die is heengegaan. Meermalen hebben wij tegenover elkaar gestaan, maar is het niet gebleken op het onlangs gehouden kongres te Zwolle, dat wij in den grond der zaak hetzelfde willen? Hebben wij ons daar niet verbonden om voortaan eensgezind te werken? Wat Nieuwenhuis geweest is, dat hoef ik u niet te zeggen. Gij hebt hem gekend, gewaardeerd,​ bewonderd en zelden zagen wij iemand, die zich zoo geheel en al wierp in een beweging, om haar met ziel en lichaam te dienen. Ja, hij was iemand en in onzen tijd van niemanden kan dit van weinigen getuigd worden. Een arbeidersvriend in den waren zin des woords, die werkte om de onderdrukten vrij te maken van het juk van het kapitalisme. Een man van veelzijdige kennis en een hart dat warm klopte voor de onterfden der maatschappij. Zijn lichaam daalt in 't graf, maar zijn geest leeft voort en zoolang er een arbeidersbeweging in ons land wordt gevonden, zal zijn naam in het geschiedboek daarvan met gulden letteren staan opgeteekend. Voortgewerkt moedig en onvervaard zooals hij deed en als wij, die hier staan, dan plechtig beloven, ook onze krachten geheel te geven aan de zaak die wij voorstaan, dan zal zijn werk worden voortgezet op waardige wijze en wij zullen toonen hem het meest te eeren door zijn voetstappen te drukken. Laat ons niet van hier gaan, zonder elkaar dit plechtig te beloven. En nu, vriend Nieuwenhuis,​ rust zacht de ruste, die gij ruimschoots verdient na een leven van werken, van toewijding, van liefde.
 +
 +Bewogen tot tranen toe verlaten allen de begraafplaats.
 +
 +De kransen van de buitenlandsche partijen waren uitgebleven,​ maar toch de partijbladen brachten nog hulde aan den man, die ondanks alles zijn plicht als partijgenoot steeds betracht had. Wel is waar stond men soms tegenover hem, maar aan zijn eerlijkheid en goede bedoeling twijfelde men nooit en daarom zag men hem met weemoed gaan op een leeftijd, waarop hij nog zoo heel veel kon doen.
 +
 +* * *
 +
 +**1898.**
 +
 +Rondom het graf stonden Cornelissen,​ Penning, Reindorp, K. Bos, Klaas Ris. Reindorp nam het woord en zei:
 +
 +Zelden zijn er mannen die zoo'n ruimen en vrijen blik hebben om zich te blijven voortontwikkelen,​ ja die den moed hebben te breken met een verleden, waarin zij zijn vastgegroeid,​ dat een deel uitmaakt van hun leven. En dat was de verdienste van Nieuwenhuis. Hij, de sociaaldemokraat,​ die een eervolle plaats innam in het internationaal verband, brak ten tweeden male met zijn verleden om een nieuw en zwaar leven te beginnen. Toen de banden der kerk hem te zeer drukten, wierp hij ze van zich om een onzekere toekomst tegemoet te gaan en een leven van moeite en zorg, van strijd en lijden. Nu de banden der partij hem te nauw werden, bezat hij den moed ook deze te verbreken ten spijt van al zijn voormalige medestrijders,​ die hem nu smaden en verdachtmaken.
 +
 +Het is die zeldzame overtuigingstrouw,​ die niets en niemand ontziende moed zichzelf te zijn, die wij bovenal in hem waardeeren en nu wij staan aan zijn groeve, willen wij van hem leeren om van hem af te kijken wat hij goeds deed, opdat terwijl wij hem zullen missen uit onzen kring, hij voortleve naar den geest, om ons met nieuwen moed en kracht te bezielen.
 +
 +Droevig verlieten allen de begraafplaats.
 +
 +De partijbladen zoo van binnen- als buitenland betreurden het, dat een man, die zooveel goeds had gedaan, ten slotte was ondergegaan in het anarchisme, dat groote graf der arbeidersbeweging. Daardoor heeft hij een verwarring gebracht in het land zijner inwoning, die niet dan na jarenlange propaganda zal worden te boven gekomen. Hij had zooveel gekund, indien niet de verlokkingen van de anarchie hem gebracht hadden tot een utopische vrijheid, die de arbeidersbeweging slaat met volkomen machteloosheid. Daarom Nieuwenhuis was dood voordat hij stierf en dat spijt ons, omdat het zoo geheel anders en beter had kunnen loopen.
 +
 +Troelstra en van Kol evenzeer als Fortuyn, Vliegen en Schaper gaven hem nog een trap na zijn dood. Natuurlijk was er blijdschap bij de heeren, want de ‘ouwe’ zat hun toch altijd dwars en onverteerbaar in de maag. Nu werd hij voorgesteld als een man die veel gedaan had, maar nog veel meer had kunnen doen, als hij maar gebleven was in het vaarwater van het parlementarisme,​ want ‘in de arbeidersbeweging was het geloof in D.N. nog schadelijker dan dat in God’. Want ofschoon zij hem bij alle gelegenheden dood verklaarden,​ hij was toch zoo levend dat toen men in 1904 een gedenkboek uitgaf ter herinnering aan het tienjarig bestaan der S.D.A.P., dit niets anders was dan een Anti-Nieuwenhuisiaansch pamflet, waarin de strijd tegen hem schering en inslag was. En dat doet men toch niet tegen een doode! Al wat kleinzielig en bekrompen was, werd tegen hem aangewend, maar met z'n allen - en dat was de groote ergernis! - konden ze hem toch niet neerhalen, de figuur ‘die in de geschiedenis der socialistische beweging van den tegenwoordigen tijd, naast Marx en Lassalle, een onsterflijken naam zal dragen, ten spijt van de dwergen, die aan 't voetstuk zijner vereering knabbelen’. (Contrôleur.)
 +
 +* * *
 +
 +**19 ?**
 +
 +Rondom het graf stond een groote schare van vrienden, maar stil en plechtig werden de laatste overblijfselen van den man neergezet, die gewerkt had voor de verlossing van het proletariaat. Geen bloemen of kransen versierden zijn graf en op uitdrukkelijk verlangen van den overledene werd er geen woord gesproken, want hij wenschte niet dat voor de zooveelste maal bewaarheid zou worden het woord: hier liggen de dooden en hier liegen de levenden.
 +
 ===== Voetnoten ===== ===== Voetnoten =====
  
Regel 3750: Regel 4976:
   * [47] Hoe de oppositie innerlijk tegenover elkaar gezind was, blijkt uit een stuk van Joh. Harttorff (zie Recht voor Allen 1894 No. 25), waarin deze meedeelt: ‘Karakteristiek is een gesprekje van Troelstra, gevoerd tusschen De Levita en Poutsma. Poutsma: ‘Ik heb nu in de gaten, dat-i (Troelstra) een schurk is’ Levita: ‘Merk je dat nu pas? Ik heb je dien avond wel gezegd: 't Is een vuile, gemeene ploert.’ Verder meldt hij dat Poutsma in zake de Panamaschandalen tegen zijn redakteuren gezegd heeft: ‘wanneer jullie niet schitterend voor den dag komen en jullie je beschuldigingen omtrent Panama in de partij niel kunnen staven, trap ik je van 't redactiebureau.’ Toen die zaak zoo leelijk afliep op het kongres en Poutsma herinnerd werd aan deze woorden, antwoordde deze: ‘Jullie hebt makkelijk praten, maar ik kan toch geen redakteuren van de straat halen; ik heb van Kol aangezocht om de redactie waar te nemen, maar daar komt niets van.’ Poutsma werd nu de vraag gesteld: ‘Dus je erkent, dat je je met schurken moet behelpen?​’ en het antwoord luidde: ‘Ja, want ik kan toch geen redakteuren van de straat halen, 't is voor mij toch ook een broodkwestie Ik kan de krant niet zonder redacteuren laten’! Harttorff verklaarde verder dat hij deze mededeelingen met tientallen zou kunnen vermeerderen,​ maar dit achtte hij voldoende om te hooren hoe de heeren over elkander dachten. En op het verwijt dat hij huishoudelijke zaken mededeelde, antwoordde hij: ‘zeker, maar waar anderen de brutaliteit nemen om leugen en laster te verspreiden omtrent de partij en de partijleiding,​ daar meen ik het recht te hebben, dat mede te deelen, wat noodig is om een oordeel over dergelijke sujetten te kunnen vellen’. Poutsma zelf deelde mede (zie No. 64), hoe ‘hij den afloop van de gesloten zitting zenuwachtig afwachtte en toen die eindelijk was afgeloopen en Polak de eerste was, dien ik ontmoette, moest ik hooren “dat het deerlijk was mis geloopen”. Mijn uitroep was toen: “Daar heb je het gedonder al, ik heb het wel gezegd en gedacht”! Een oogenblïk daarna waren gezeten in 't Hôtel Willems te Groningen: van Kol, Troelstra, Polak en ik. Op een vraag van van Kol, wat ik van de zaak dacht, schroomde ik niet hem en ook de anderen evenzeer mijn opinie onbevangen bloot te leggen, een opinie, die voorzeker alles behalve vleiend was.’ P. had willen breken met v.d. Goes en Polak als redakteuren van De Nieuwe Tijd, maar dat kon hij niet. Als Troelstra en v. Kol wilden ontkennen dat zij aan de zaak hebben deelgenomen,​ dan, verklaart P., zou zijn vertrouwen in hen voor een groot deel geschokt zijn.   * [47] Hoe de oppositie innerlijk tegenover elkaar gezind was, blijkt uit een stuk van Joh. Harttorff (zie Recht voor Allen 1894 No. 25), waarin deze meedeelt: ‘Karakteristiek is een gesprekje van Troelstra, gevoerd tusschen De Levita en Poutsma. Poutsma: ‘Ik heb nu in de gaten, dat-i (Troelstra) een schurk is’ Levita: ‘Merk je dat nu pas? Ik heb je dien avond wel gezegd: 't Is een vuile, gemeene ploert.’ Verder meldt hij dat Poutsma in zake de Panamaschandalen tegen zijn redakteuren gezegd heeft: ‘wanneer jullie niet schitterend voor den dag komen en jullie je beschuldigingen omtrent Panama in de partij niel kunnen staven, trap ik je van 't redactiebureau.’ Toen die zaak zoo leelijk afliep op het kongres en Poutsma herinnerd werd aan deze woorden, antwoordde deze: ‘Jullie hebt makkelijk praten, maar ik kan toch geen redakteuren van de straat halen; ik heb van Kol aangezocht om de redactie waar te nemen, maar daar komt niets van.’ Poutsma werd nu de vraag gesteld: ‘Dus je erkent, dat je je met schurken moet behelpen?​’ en het antwoord luidde: ‘Ja, want ik kan toch geen redakteuren van de straat halen, 't is voor mij toch ook een broodkwestie Ik kan de krant niet zonder redacteuren laten’! Harttorff verklaarde verder dat hij deze mededeelingen met tientallen zou kunnen vermeerderen,​ maar dit achtte hij voldoende om te hooren hoe de heeren over elkander dachten. En op het verwijt dat hij huishoudelijke zaken mededeelde, antwoordde hij: ‘zeker, maar waar anderen de brutaliteit nemen om leugen en laster te verspreiden omtrent de partij en de partijleiding,​ daar meen ik het recht te hebben, dat mede te deelen, wat noodig is om een oordeel over dergelijke sujetten te kunnen vellen’. Poutsma zelf deelde mede (zie No. 64), hoe ‘hij den afloop van de gesloten zitting zenuwachtig afwachtte en toen die eindelijk was afgeloopen en Polak de eerste was, dien ik ontmoette, moest ik hooren “dat het deerlijk was mis geloopen”. Mijn uitroep was toen: “Daar heb je het gedonder al, ik heb het wel gezegd en gedacht”! Een oogenblïk daarna waren gezeten in 't Hôtel Willems te Groningen: van Kol, Troelstra, Polak en ik. Op een vraag van van Kol, wat ik van de zaak dacht, schroomde ik niet hem en ook de anderen evenzeer mijn opinie onbevangen bloot te leggen, een opinie, die voorzeker alles behalve vleiend was.’ P. had willen breken met v.d. Goes en Polak als redakteuren van De Nieuwe Tijd, maar dat kon hij niet. Als Troelstra en v. Kol wilden ontkennen dat zij aan de zaak hebben deelgenomen,​ dan, verklaart P., zou zijn vertrouwen in hen voor een groot deel geschokt zijn.
   * [48] Men vergelijke mijn boek: Het Parlementarisme in zijn wezen en toepassing.   * [48] Men vergelijke mijn boek: Het Parlementarisme in zijn wezen en toepassing.
 +  * [49] Der staatssocialistische Charakter der Sozialdemokratie.
 +  * [50] Dit is blijkbaar niet zoo bedoeld. Uit het vervolg blijkt zeer duidelijk dat de bedoeling wel degelijk is dat de strijd loopt om het gezag. Hij bedoelde hier over het gezag als beginsel.
 +  * [51] Dit is onlangs in Frankrijk gebleken tijdens de Spoorwegstaking aldaar. Ja, de sociaaldemokraat Briand heeft Kuyper nog overtroffen. (1910).
 +  * [52] Daar is de werkstaking uitgebroken.
 +  * [53] De datum der werkstaking,​ die zóó'​n schitterend verloop had.
 +  * [54] Dit kan getuigd worden door het toenmalige bestuurslid der vereeniging van gemeentewerklieden,​ F. Ebeling.
 +  * [55] Deze is, zooals men wel weten zal, sinds dien tijd overleden (1909).
 +  * [56] Hoe de Vorwärts er toe kwam mij een ouden gebrekkigen man te noemen, ‘die in de heele wereld in hoog aanzien staat,’ is mij een raadsel, tenzij dit opzettelijk geschiedde om het dramatisch effekt, want al ben ik grijs, iemand van 58 jaar is toch niet als zoodanig oud en gebrekkig. Bebel b.v. is nog heel wat ouder en daarvan schrijft men niet op die wijze.
 +  * [57] Dit is sints dien tijd opgeheven.
 +  * [58] Ook zoo'n bond is opgericht, zoodat het voor een ander een heele toer is hieruit wijs te worden.
 +  * [59] Zie zijn boek De Dageraad der Volksbevrijding.
 +  * [60] Zie het uitnemende artikel van Herbert Spencer, De slavernij der Toekomst in The man versus the State.
 +  * [61] Zie mijn Geschiedenis van het Socialisme, deel III.
 +  * [62] Dit stuk is er na de voltooiing van het geheel aan toegevoegd.
 +
 +===== Bibliografie =====
 +
 +  * Een nieuw leven van Jezus, Een historisch-kritische studie. - Leiden bij E.J. Brill. 1876.
 +  * De Godsdienst der rede door Uhlich, bewerkt door F.D.N. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1877.
 +  * Een ‘vrije’ stem uit de Gemeente tot ‘de vrije Gemeente’ te Amsterdam. - Amsterdam bij Jan D. Brouwer. 1878.
 +  * Nog godsdienst? Reeds godsdienst? Toespraak gehouden in de Ev. Luthersche kerk te 's Gravenhage. - 's Gravenhage bij Mensing en Visser. 1878.
 +  * Toespraak gehouden in de Vrije Gemeente te Amsterdam. 1878.
 +  * Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1879.
 +  * De godsdienst der menschheid. Spreuken uit geschriften van Chineezen, Indiërs, Perzen, Joden, Christenen, Grieken, Romeinen, Germanen. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1879.
 +  * Sint Nikolaas of Kerstmis? Een voordracht. - Amsterdam bij Allert de Lange. 1882.
 +  * Een Tentoonstelling van Paaschvieringen. Een voordracht. - Amsterdam bij Allert de Lange. 1882.
 +  * Is het leven de moeite waard? Twee toespraken. - 's Gravenhage bij B. Liebers. 1882.
 +  * Stenografisch verslag van de Openbare diskussie tusschen ds. A.J. Westhoff, pred. te Amsterdam en F.D.N. 1885.
 +  * Die Bibel. Ihre Entstehung und Geschichte. Eine historisch-kritische Abhandlung zur Aufklärung des arbeitenden Volkes. - Bielefeld. G. Slomke. 1892. (Ook in het Hollandsch verschenen bij J. Hoekstra te 's Hage).
 +  * Das Leben Jesu. Eine historisch-kritische Abhandlung. - Bielefeld. Slomke. 1893. (Ook in het Hollandsch verschenen bij Ph. Oudkerk te Amsterdam).
 +  * Der Gottesbegriff. Seine Geschichte und Bedeutung in der Gegenwart. - Bielefeld. G. Slomke. 1895.
 +  * Is het Atheïsme onwetenschappelijk?​
 +  * Is het Atheïsme onzedelijk?
 +  * Is het Atheïsme gevaarlijk?
 +  * (Drie voordrachten,​ uitgegeven door de afdeeling Amsterdam van de vereeniging De Dageraad).
 +  * ‘Generaal’ Booth van het Heilsleger en zijn ‘plan’. - Amsterdam bij J.A. Fortuyn. 1891.
 +  * Het Monisme of de Eenheidsleer. Een voordracht. - Amsterdam bij L.J. Vermeer. 1905.
 +  * Een eenige Preek over Neemt en eet. - Antwerpen. 't Kersouwken. 1905.
 +  * Stenografisch Verslag van het Openbaar Debat tusschen de heeren dr. de Hartog, pred. te Heemstede en F.D.N. 1910.
 +  * Algemeen Stemrecht. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1879.
 +  * Algemeen Stemrecht in beginsel en toepassing. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1880.
 +  * Vrijheid - Blijheid! Een voordracht. - Haarlem bij W.C. de Graaff.
 +  * Grond en bodem in gemeenschappelijk bezit. Gent.
 +  * De Fransche burgeroorlog van het jaar 1871. Een historische studie. - Haarlem bij W.C. de Graaff. 1881.
 +  * Kapitaal en Arbeid. Bewerking van das Kapital van Marx. - 's Hage. B. Liebers. 1881.
 +  * Het Kommunisme en de Officieele Wetenschap. Een weer- en verweerschrift. - Den Haag bij B. Liebers. 1882.
 +  * De Iersche landvraag of het Eigendomsrecht op grond en bodem. - Gent bij Ad. Hoste. 1883.
 +  * Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders. - Den Haag bij Liebers. 1887.
 +  * De Normale Arbeidsdag. Een historisch-ekonomische studie. - Den Haag bij B. Liebers. 1887.
 +  * Schetsen en tafreelen der Fransche omwenteling (geïllustreerd). - Den Haag bij Liebers. 1889.
 +  * L'​éducation libertaire. - Paris. Temps Nouveaux 1900. (Ook in het Hollandsch verschenen: De libertaire opvoeding).
 +  * Le militairisme. - Paris. Temps Nouveaux 1900. (Ook in het Hollandsch verschenen onder den titel: Oorlog aan den oorlog).
 +  * Twee boeken der koningen (David. Salomo. Keizer Augustus. Konstantijn de Groote. Karel de Groote. Lodewijk IX de heilige. Iwan de Verschrikkelijke. Hendrik VIII. Frans I. Karel V. Filips II. Elizabeth. Hendrik IV. Prins Willem I. Lodewijk XIV. Willem I van Oranje. Peter de Groote. Lodewijk XV. Frederik II. Katharina II. Jozef II). - Den Haag bij Liebers.
 +  * Le socialisme en danger. - Paris chez Stock. 1897.
 +  * Een vergeten hoofdstuk (geïll.). - Amsterdam S.L.v. Looy. 1898.
 +  * La débacle du Marxisme. - Paris. l'​Humanité nouvelle. 1900.
 +  * De werkloosheid een teeken des tijds. - Amsterdam bij Oudkerk. 1895. (Twee tienduizendtallen).
 +  * Hoe ons land geregeerd wordt op papier en in werkelijkheid. - Amsterdam. (Vijf tienduizendtallen).
 +  * De Piramide der tirannie. - Amsterdam. Excelsior. (Twee tienduizendtallen).
 +  * Is diefstal eigendom? door dr. Sagittarius. - Dordrecht bij D. Reidel. 1901.
 +  * Het eigendom en zijn oorspronkelijke vormen. Een vrije, zelfstandige bewerking van Laveleye'​s Propriété. Internationale Bibliotheek. - Amsterdam bij S.L. van Looy. 1898.
 +  * Vredes-stemmen. Internationale Bibliotheek. - Amsterdam bij S.L. van Looy. 1899.
 +  * Geschiedenis van het Socialisme in 3 deelen. - Amsterdam bij S.L. van Looy. 1901.
 +  * Typen. Karakterstudies. - Amsterdam bij S.L. van Looy. 1903.
 +  * De revolutionaire dr. A. Kuyper contra den reaktionairen minister Kuyper. - Amsterdam bij L. de Boer. 1903.
 +  * De Algemeene Werkstaking van 1903 - wat zij was en wat zij ons leert. - Amsterdam bij L. de Boer. 1903.
 +  * Projet de Propagande Antimilitariste.
 +  * In diesem Zeichen wird der Sieg Ihnen! (in het Hollandsch verschenen onder den titel: In dit teeken zult gij overwinnen).
 +  * Een 25 jarige veldtocht. Bloemlezing uit de 25 Jaargangen van Recht voor Allen en Vrije Socialist. 1904.
 +  * Vertellingen voor het volk. 2 deelen.
 +  * Het Parlementarisme in wezen en toepassing.
 +  * Multatuli als ketter.
 +  * De Nieuwe Plutarchus deel I (Levensbeschrijvingen van Robert Owen, Kropotkine, Michaël Servetus en Michaël Bakunine).-Hilversum bij J.M. Storch.
 +
 +Vliegende Blaadjes:
 +
 +  * I. Arbeiders, aan u een woordje.
 +  * II. Wat we allemaal willen.
 +  * III. Is de paus ook al socialist?
 +  * IV. Hoe de boeren er onder zijn gekomen en tot ellende vervallen.
 +  * V. Spier- en Hersenarbeid of wie is de meeste? (door dr. J. Rutgers).
 +  * VI. Kamers van arbeid.
 +  * VII. De 1 Mei-betooging.
 +  * VIII. Geen leerplicht, maar leer-, eet- en speelrecht (door J.v.d. Berg).
 +  * IX. De algemeene werkstaking.
 +  * X. Wat de Anarchisten willen.
 +  * XI. Arbeiders! Zietdaar uw lot.
 +  * XII. Helpt uzelven!
 +  * XIII. Bellen blazen (Een verkiezingsblaadje).
 +  * XIV. Wat de revolutie in Rusland ons leert.
 +  * XV. Geweld en Geweldloosheid.
 +  * XVI. Het arbeidskontrakt.
 +  * XVII. Weg met den oorlog!
 +  * XVIII. Onze Acht (De martelaren van Chicago).
 +  * XIX. Francesco Ferrer.
 +
 +  * Pro en Contra het Anarchisme. - Baarn. Hollandia-drukkerij.
 +
 +Behalve deze geschriften verschillende artikelen in de volgende tijdschriften:​
 +
 +Onze Tijd. De Banier. Bibliotheek voor Moderne Theologie. Vragen des Tijds. Nederlandsch Museum. De Dageraad. Morgenrood. Levensrecht. Van Nu en Straks. Ontwaking. Spiegel van den Vooruitgang. Neue Zeit. Lichtstrahle. Jahrbuch für Sozialwissenschaft. Archiv für Sozialwissenschaft. Revue Socialiste. Société Nouvelle. La Question sociale. Temps Nouveaux.
 +
 +Mijn Redevoeringen,​ gehouden in de Tweede Kamer der Staten-Generaal,​ die wel 2 deelen vormen.
 +
 +Verder het door mij opgerichte weekblad Recht voor Allen en voortgezet in De Vrije Socialist, Sociaal-Anarchistisch Weekblad, verschijnende tweemalen 's weeks.
 +
 +{{tag>​geschiedenis nederland}}
namespace/van_christen_tot_anarchist.txt · Laatst gewijzigd: 11/02/20 14:29 door defiance