Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:god_en_de_staat

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
namespace:god_en_de_staat [17/03/20 15:22]
defiance
namespace:god_en_de_staat [13/04/22 10:43] (huidige)
defiance [Voetnoten]
Regel 370: Regel 370:
 Het was een ongehoorde stoutheid en ongerijmdheid,​ het ware schandaal van het geloof en voor de massa’s de overwinning van gelovige domheid op het verstand en voor enkelen de triomferende ironie van een geest die vermoeid, gecorrumpeerd,​ teleurgesteld genoeg heeft van het eerlijke, ernstige zoeken naar de waarheid; die behoefte, die men dikwijls ziet bij verwende geesten, om zich te bedwelmen en dom te worden: Het was een ongehoorde stoutheid en ongerijmdheid,​ het ware schandaal van het geloof en voor de massa’s de overwinning van gelovige domheid op het verstand en voor enkelen de triomferende ironie van een geest die vermoeid, gecorrumpeerd,​ teleurgesteld genoeg heeft van het eerlijke, ernstige zoeken naar de waarheid; die behoefte, die men dikwijls ziet bij verwende geesten, om zich te bedwelmen en dom te worden:
  
-===== IV=====+===== IV=====
  
 **//Credo quia absurdum//​** **//Credo quia absurdum//​**
Regel 440: Regel 440:
   * [2] Stuart Mill is misschien de enige wiens ernstig idealisme men in twijfel mag trekken, en wel om twee redenen; de eerste is deze: al is hij niet precies leerling, dan is hij een hartstochtelijk bewonderaar van de positieve filosofie van Auguste Comte, een filosofie die ondanks haar vele lacunes werkelijk atheïstisch is; de tweede is dat Stuart Mill een Engelsman was en dat het zich uitgeven voor atheïst in Engeland zelfs nu nog gelijkstaat met zich buiten de maatschappij te plaatsen.   * [2] Stuart Mill is misschien de enige wiens ernstig idealisme men in twijfel mag trekken, en wel om twee redenen; de eerste is deze: al is hij niet precies leerling, dan is hij een hartstochtelijk bewonderaar van de positieve filosofie van Auguste Comte, een filosofie die ondanks haar vele lacunes werkelijk atheïstisch is; de tweede is dat Stuart Mill een Engelsman was en dat het zich uitgeven voor atheïst in Engeland zelfs nu nog gelijkstaat met zich buiten de maatschappij te plaatsen.
   * [3] Te Londen heb ik de heer Louis Blanc zes of zeven jaar geleden bijna dezelfde mening horen uitspreken: ‘De beste regeringsvorm,​’ heeft hij gezegd, ‘zou zijn die, welke altijd de deugdzame mannen van genie aan het hoofd van de regering zou brengen.   * [3] Te Londen heb ik de heer Louis Blanc zes of zeven jaar geleden bijna dezelfde mening horen uitspreken: ‘De beste regeringsvorm,​’ heeft hij gezegd, ‘zou zijn die, welke altijd de deugdzame mannen van genie aan het hoofd van de regering zou brengen.
-  * [4] Ik vroeg eens aan Mazzini welke maatregelen men voor de vrijmaking van het volk zou nemen, als eenmaal zijn zegevierende gecentraliseerde republiek voorgoed gevestigd zou zijn? ‘De eerste maatregel,​’ zei hij mij, ‘zal zijn: het stichten van scholen voor het volk.’ – En wat zal men in deze scholen aan het volk onderwijzen?​ – ‘De plichten van de mens, de zelfopoffering en de toewijding.’ – Maar waar zult ge een voldoend aantal leraren krijgen om deze zaken te onderwijzen,​ die niemand het recht of de macht heeft te onderwijzen als hij niet zelf tot voorbeeld strekt? Is het aantal mensen die in de zelfopoffering en toewijding het hoogste genot vinden, niet uiterst beperkt? Zij die zich voor de dienst van een grote gedachte opofferen, gehoorzamen aan een hoge hartstocht en, terwijl zij deze persoonlijke hartstocht bevredigen, waarbuiten het leven in hun ogen al zijn waarde verliest, denken zij gewoonlijk aan heel iets anders dan hun handelwijze tot een leer te verheffen, terwijl zij, die er een leer van maken, meestal vergeten haar tot daden te maken om deze eenvoudige reden dat de leer het leven, de levende spontaneïteit van de handeling doodt. Mensen als Mazzini, bij wie de leer en de handeling een bewonderenswaardige eenheid vormen, zijn slechts zeer zeldzame uitzonderingen. In het christendom zijn er ook grote, heilige mannen geweest, die werkelijk hebben gedaan of ten minste hartstochtelijk hebben getracht om alles te doen wat ze zeiden en wier harten, overlopend van liefde, vol afkeer waren van het genot en van de goederen van deze wereld. Maar de onmetelijke meerderheid van de katholieke en protestantse priesters, die ambtshalve de leer van de zuiverheid, de onthouding en de verzaking hebben gepredikt en nog prediken, logenstraffen hun leer door hun voorbeeld. Het is niet zonder reden, maar ten gevolge van een eeuwenlange ondervinding,​ dat zich bij de volken van alle landen deze spreekwoorden gevormd hebben: Losbandig als een priester, vreetgraag als een priester, heerszuchtig als een priester, begerig, baatzuchtig en hebzuchtig als een priester. Het staat dus vast dat de leraren der christelijke deugden door de kerk gewijd, de priesters, in hun onmetelijke meerderheid geheel het tegenovergestelde hebben gedaan van wat zij gepredikt hebben. Deze meerderheid zelf, de algemeenheid van dit feit, bewijzen dat men de fout daarvan niet aan hen als individuen, maar aan de onmogelijke en in zichzelf strijdige maatschappelijke toestanden moet toeschrijven,​ waarin zij als individuen geplaatst zijn. Er is in de positie van de christelijke priester een dubbele tegenstrijdigheid. Ten eerste die tussen de leer van de onthouding en verzaking en de positieve strevingen en behoeften van de menselijke natuur, strevingen en behoeften die in sommige persoonlijke doch altijd zeer zeldzame gevallen, wel voortdurend teruggedrongen,​ onderdrukt en zelfs volkomen vernietigd kunnen worden door de aanhoudende invloed van de een of andere machtige verstandelijke en geestelijke hartstocht; die op zekere ogenblikken van collectieve uitzinnigheid voor enige tijd door een grote menigte mensen te gelijk kunnen worden vergeten en veronachtzaamd;​ maar die zo bepaald onafscheidelijk zijn van onze natuur, dat zij ten laatste hun rechten hernemen, zodanig dat als ze zich niet op een regelmatige en normale wijze kunnen uiten, ze tenslotte altijd door schadelijke en monsterachtige bevrediging vervangen worden. Het is een natuurwet en bijgevolg noodzakelijk en onweerstaanbaar,​ onder wier noodlottige werking onvermijdelijk alle christelijke priesters vallen en in het bijzonder die van de r.k. kerk. Deze wet is echter niet van toepassing op de professoren,​ de priesters van de moderne Kerk, tenzij ook zij verplicht zijn de christelijke onthouding en verzaking te prediken. Maar er is een andere tegenstrijdigheid,​ die priesters van beide sekten gemeen hebben. Deze is verbonden aan de titel en de positie van de meester zelf. Een meester die beveelt, onderdrukt en uitzuigt, is een zeer logisch en volkomen natuurlijk persoon. Maar een meester die zich opoffert voor hen die aan hem wegens zijn goddelijk of menselijk voorrecht onderworpen zijn, is een volkomen onmogelijk, tegenstrijdig wezen. Het is de bevordering zelf van de huichelarij,​ zo goed door de paus gepersonifieerd,​ die, terwijl hij zich de nederigste dienaar der dienaren van God noemt, als teken waarvan hij, naar het voorbeeld van Christus, zelf eens per jaar de voeten wast van twaalf Romeinse bedelaars, zich terzelfder tijd verklaart voor stedehouder van God, onbeperkt en onfeilbaar meester der wereld. Heb ik nog nodig te herinneren dat de priesters van alle kerken, verre van zich op te offeren voor de kudden aan hun zorgen toevertrouwd,​ ze altijd hebben opgeofferd, uitgezogen en in de toestand van kudden gehouden, gedeeltelijk om hun eigen persoonlijke hartstochten,​ gedeeltelijk om de almacht der kerk te dienen? Dezelfde voorwaarden,​ dezelfde oorzaken hebben altijd dezelfde gevolgen. Het zal dus hetzelfde zijn voor de leraren der nieuwe school, die door God geïnspireerd en door de Staat gepatenteerd zijn. Zij worden allen noodzakelijk de onderwijzers van de leer der zelfopoffering van het volk aan de staatsmacht en ten voordele van de bevoorrechte klassen, enkelen zonder het te weten, anderen met het volle bewustzijn. Moet men dan elk onderricht uit de maatschappij doen verdwijnen en alle scholen opheffen? Verre van. Men moet het onderricht volop onder de massa’s verspreiden en alle kerken, al deze tempels, aan Gods luister en de onderwerping van de mensen gewijd, veranderen in even zovele scholen voor de menselijke vrijmaking. Maar laten we elkaar eerst goed begrijpen. Scholen in eigenlijke zin in de normale maatschappij,​ gegrondvest op de gelijkheid en de eerbied voor de menselijke vrijheid, zullen slechts voor de kinderen en niet voor de volwassenen moeten bestaan. En opdat ze scholen voor vrijmaking en niet voor onderwerping worden, zal men er vóór alles het verzinsel van God, deze eeuwige en onbeperkte onderdrukker,​ uit weg moeten laten, men zal alle opvoeding der kinderen en hun onderricht op de wetenschappelijke ontwikkeling van het verstand en niet op die van het geloof moeten gronden; op de ontwikkeling van de persoonlijke waardigheid en onafhankelijkheid en niet op die van vroomheid en gehoorzaamheid;​ op de verering der waarheid en rechtvaardigheid tegen elke prijs en vóór alles op de eerbied voor de mens, die overal en in alles de goddelijke verering moet vervangen. Het autoriteitsprincipe vormt het natuurlijk uitgangspunt in de opvoeding der kinderen; het is legitiem en noodzakelijk,​ wanneer het op kinderen van jeugdige leeftijd wordt toegepast, als hun verstand zich nog niet merkbaar ontwikkeld heeft. Maar daar de ontwikkeling van iedere zaak en bijgevolg ook van de opvoeding de voortdurende ontkenning van het uitgangspunt meebrengt, moet dit autoriteitsprincipe verminderen om plaats te maken voor de opkomende vrijheid, naarmate de opvoeding en het onderricht vooruitgaan. Iedere redelijke opvoeding is in de grond der zaak niets dan de voortgaande opoffering van het gezag, ten behoeve van de vrijheid, het einddoel der opvoeding, die vrije mensen moet vormen, vol eerbied en liefde voor de vrijheid van anderen. Daarom moet, indien de school kinderen van jeugdige leeftijd aanneemt die nauwelijks enige woorden beginnen te stamelen, de eerste dag van het schoolleven zijn een dag van het hoogste gezag en van een bijna volkomen afstand der vrijheid; maar de laatste schooldag moet zijn die van de grootste vrijheid en de volstrekte verwerping van het dierlijk of goddelijk grondbeginsel van gezag. Het autoriteitsprincipe,​ toegepast op mensen, die het tijdstip van meerderjarigheid hebben overschreden of bereikt, is een monsterachtigheid,​ een feitelijke ontkenning van de mensheid, een bron van slavernij en verstandelijke en zedelijke miskenning. Ongelukkig hebben de vaderlijke regeringen de volksmassa’s in een zo diepe onwetendheid laten bederven dat het nodig zal zijn niet alleen voor de kinderen van het volk, maar voor het volk zelf scholen te stichten. Uit deze scholen zullen beslist de kleinste toepassingen of uitingen van het autoriteitsprincipe moeten uitgesloten worden. Het zullen geen scholen meer zijn; het zullen volksacademies zijn, waarin geen sprake meer kan wezen van leerlingen en meesters; waar het volk vrijwillig, indien het dit nodig vindt, vrij onderricht kan krijgen en waar het, rijk aan ondervinding,​ op zijn beurt vele zaken aan de leraren zal kunnen onderwijzen,​ die het volk de kennis zullen geven die het mist. Dat zal dus een wederkerige lering zijn, een daad van verstandelijke broederschap tussen de onderrichte jeugd en het volk. +  * [4] Ik vroeg eens aan Mazzini welke maatregelen men voor de vrijmaking van het volk zou nemen, als eenmaal zijn zegevierende gecentraliseerde republiek voorgoed gevestigd zou zijn? ‘De eerste maatregel,​’ zei hij mij, ‘zal zijn: het stichten van scholen voor het volk.’ – En wat zal men in deze scholen aan het volk onderwijzen?​ – ‘De plichten van de mens, de zelfopoffering en de toewijding.’ – Maar waar zult ge een voldoend aantal leraren krijgen om deze zaken te onderwijzen,​ die niemand het recht of de macht heeft te onderwijzen als hij niet zelf tot voorbeeld strekt? Is het aantal mensen die in de zelfopoffering en toewijding het hoogste genot vinden, niet uiterst beperkt? Zij die zich voor de dienst van een grote gedachte opofferen, gehoorzamen aan een hoge hartstocht en, terwijl zij deze persoonlijke hartstocht bevredigen, waarbuiten het leven in hun ogen al zijn waarde verliest, denken zij gewoonlijk aan heel iets anders dan hun handelwijze tot een leer te verheffen, terwijl zij, die er een leer van maken, meestal vergeten haar tot daden te maken om deze eenvoudige reden dat de leer het leven, de levende spontaneïteit van de handeling doodt. Mensen als Mazzini, bij wie de leer en de handeling een bewonderenswaardige eenheid vormen, zijn slechts zeer zeldzame uitzonderingen. In het christendom zijn er ook grote, heilige mannen geweest, die werkelijk hebben gedaan of ten minste hartstochtelijk hebben getracht om alles te doen wat ze zeiden en wier harten, overlopend van liefde, vol afkeer waren van het genot en van de goederen van deze wereld. Maar de onmetelijke meerderheid van de katholieke en protestantse priesters, die ambtshalve de leer van de zuiverheid, de onthouding en de verzaking hebben gepredikt en nog prediken, logenstraffen hun leer door hun voorbeeld. Het is niet zonder reden, maar ten gevolge van een eeuwenlange ondervinding,​ dat zich bij de volken van alle landen deze spreekwoorden gevormd hebben: Losbandig als een priester, vreetgraag als een priester, heerszuchtig als een priester, begerig, baatzuchtig en hebzuchtig als een priester. Het staat dus vast dat de leraren der christelijke deugden door de kerk gewijd, de priesters, in hun onmetelijke meerderheid geheel het tegenovergestelde hebben gedaan van wat zij gepredikt hebben. Deze meerderheid zelf, de algemeenheid van dit feit, bewijzen dat men de fout daarvan niet aan hen als individuen, maar aan de onmogelijke en in zichzelf strijdige maatschappelijke toestanden moet toeschrijven,​ waarin zij als individuen geplaatst zijn. Er is in de positie van de christelijke priester een dubbele tegenstrijdigheid. Ten eerste die tussen de leer van de onthouding en verzaking en de positieve strevingen en behoeften van de menselijke natuur, strevingen en behoeften die in sommige persoonlijke doch altijd zeer zeldzame gevallen, wel voortdurend teruggedrongen,​ onderdrukt en zelfs volkomen vernietigd kunnen worden door de aanhoudende invloed van de een of andere machtige verstandelijke en geestelijke hartstocht; die op zekere ogenblikken van collectieve uitzinnigheid voor enige tijd door een grote menigte mensen te gelijk kunnen worden vergeten en veronachtzaamd;​ maar die zo bepaald onafscheidelijk zijn van onze natuur, dat zij ten laatste hun rechten hernemen, zodanig dat als ze zich niet op een regelmatige en normale wijze kunnen uiten, ze tenslotte altijd door schadelijke en monsterachtige bevrediging vervangen worden. Het is een natuurwet en bijgevolg noodzakelijk en onweerstaanbaar,​ onder wier noodlottige werking onvermijdelijk alle christelijke priesters vallen en in het bijzonder die van de r.k. kerk. Deze wet is echter niet van toepassing op de professoren,​ de priesters van de moderne Kerk, tenzij ook zij verplicht zijn de christelijke onthouding en verzaking te prediken. Maar er is een andere tegenstrijdigheid,​ die priesters van beide sekten gemeen hebben. Deze is verbonden aan de titel en de positie van de meester zelf. Een meester die beveelt, onderdrukt en uitzuigt, is een zeer logisch en volkomen natuurlijk persoon. Maar een meester die zich opoffert voor hen die aan hem wegens zijn goddelijk of menselijk voorrecht onderworpen zijn, is een volkomen onmogelijk, tegenstrijdig wezen. Het is de bevordering zelf van de huichelarij,​ zo goed door de paus gepersonifieerd,​ die, terwijl hij zich de nederigste dienaar der dienaren van God noemt, als teken waarvan hij, naar het voorbeeld van Christus, zelf eens per jaar de voeten wast van twaalf Romeinse bedelaars, zich terzelfder tijd verklaart voor stedehouder van God, onbeperkt en onfeilbaar meester der wereld. Heb ik nog nodig te herinneren dat de priesters van alle kerken, verre van zich op te offeren voor de kudden aan hun zorgen toevertrouwd,​ ze altijd hebben opgeofferd, uitgezogen en in de toestand van kudden gehouden, gedeeltelijk om hun eigen persoonlijke hartstochten,​ gedeeltelijk om de almacht der kerk te dienen? Dezelfde voorwaarden,​ dezelfde oorzaken hebben altijd dezelfde gevolgen. Het zal dus hetzelfde zijn voor de leraren der nieuwe school, die door God geïnspireerd en door de Staat gepatenteerd zijn. Zij worden allen noodzakelijk de onderwijzers van de leer der zelfopoffering van het volk aan de staatsmacht en ten voordele van de bevoorrechte klassen, enkelen zonder het te weten, anderen met het volle bewustzijn. Moet men dan elk onderricht uit de maatschappij doen verdwijnen en alle scholen opheffen? Verre van. Men moet het onderricht volop onder de massa’s verspreiden en alle kerken, al deze tempels, aan Gods luister en de onderwerping van de mensen gewijd, veranderen in even zovele scholen voor de menselijke vrijmaking. Maar laten we elkaar eerst goed begrijpen. Scholen in eigenlijke zin in de normale maatschappij,​ gegrondvest op de gelijkheid en de eerbied voor de menselijke vrijheid, zullen slechts voor de kinderen en niet voor de volwassenen moeten bestaan. En opdat ze scholen voor vrijmaking en niet voor onderwerping worden, zal men er vóór alles het verzinsel van God, deze eeuwige en onbeperkte onderdrukker,​ uit weg moeten laten, men zal alle opvoeding der kinderen en hun onderricht op de wetenschappelijke ontwikkeling van het verstand en niet op die van het geloof moeten gronden; op de ontwikkeling van de persoonlijke waardigheid en onafhankelijkheid en niet op die van vroomheid en gehoorzaamheid;​ op de verering der waarheid en rechtvaardigheid tegen elke prijs en vóór alles op de eerbied voor de mens, die overal en in alles de goddelijke verering moet vervangen. Het autoriteitsprincipe vormt het natuurlijk uitgangspunt in de opvoeding der kinderen; het is legitiem en noodzakelijk,​ wanneer het op kinderen van jeugdige leeftijd wordt toegepast, als hun verstand zich nog niet merkbaar ontwikkeld heeft. Maar daar de ontwikkeling van iedere zaak en bijgevolg ook van de opvoeding de voortdurende ontkenning van het uitgangspunt meebrengt, moet dit autoriteitsprincipe verminderen om plaats te maken voor de opkomende vrijheid, naarmate de opvoeding en het onderricht vooruitgaan. Iedere redelijke opvoeding is in de grond der zaak niets dan de voortgaande opoffering van het gezag, ten behoeve van de vrijheid, het einddoel der opvoeding, die vrije mensen moet vormen, vol eerbied en liefde voor de vrijheid van anderen. Daarom moet, indien de school kinderen van jeugdige leeftijd aanneemt die nauwelijks enige woorden beginnen te stamelen, de eerste dag van het schoolleven zijn een dag van het hoogste gezag en van een bijna volkomen afstand der vrijheid; maar de laatste schooldag moet zijn die van de grootste vrijheid en de volstrekte verwerping van het dierlijk of goddelijk grondbeginsel van gezag. Het autoriteitsprincipe,​ toegepast op mensen, die het tijdstip van meerderjarigheid hebben overschreden of bereikt, is een monsterachtigheid,​ een feitelijke ontkenning van de mensheid, een bron van slavernij en verstandelijke en zedelijke miskenning. Ongelukkig hebben de vaderlijke regeringen de volksmassa’s in een zo diepe onwetendheid laten bederven dat het nodig zal zijn niet alleen voor de kinderen van het volk, maar voor het volk zelf scholen te stichten. Uit deze scholen zullen beslist de kleinste toepassingen of uitingen van het autoriteitsprincipe moeten uitgesloten worden. Het zullen geen scholen meer zijn; het zullen volksacademies zijn, waarin geen sprake meer kan wezen van leerlingen en meesters; waar het volk vrijwillig, indien het dit nodig vindt, vrij onderricht kan krijgen en waar het, rijk aan ondervinding,​ op zijn beurt vele zaken aan de leraren zal kunnen onderwijzen,​ die het volk de kennis zullen geven die het mist. Dat zal dus een wederkerige lering zijn, een daad van verstandelijke broederschap tussen de onderrichte jeugd en het volk. De ware school voor het volk en alle volwassenen is het leven. Het enig verheven en almachtig, natuurlijk en tegelijk redelijk gezag, dat wij respecteren,​ zal zijn dat van de collectieve en openbare geest van een maatschappij,​ steunend op de gelijkheid, solidariteit en wederkerige eerbied van al haar leden. Ja, ziedaar een gezag, dat volstrekt niet goddelijk, maar geheel menselijk is, maar waarvoor we ons van ganser harte buigen, daar we zeker zijn dat het, verre van de mensen te onderwerpen,​ ze vrij zal maken. Het zal duizendmaal machtiger zijn, wees er zeker van, dan al uw goddelijke, theologische,​ metafysische,​ politieke, rechterlijke door de kerk en de staat ingestelde machten; machtiger dan uw strafwetboeken,​ uw gevangenbewaarders en beulen. De macht van het collectieve gevoel of van de openbare mening is tegenwoordig reeds een ernstige zaak. De mensen, die het meest geneigd zijn om een misdaad te begaan, durven haar zelden uitdagen of openlijk trotseren. Zij zullen proberen haar te misleiden, maar er voor oppassen haar voor het hoofd te stoten, tenzij zij zich door de een of andere minderheid gesteund voelen. Geen mens, hoe machtig hij ook denkt te zijn, zal ooit de kracht hebben, de algemene verachting van de maatschappij te dragen, niemand kan leven zonder zich gesteund te voelen door de goedkeuring en de achting van ten minste een gedeelte van de maatschappij. Een mens moet door een onmetelijke en zeer oprechte overtuiging gedreven worden, opdat hij de moed vindt een mening te hebben tegenover allen en om tegen allen in te gaan en nooit zal een baatzuchtig,​ bedorven en laf mens deze moed hebben. Niets bewijst beter dan dit feit de natuurlijke en onvermijdelijke solidariteit,​ deze alle mensen verbindende samenlevingswet. Ieder van ons kan elke dag die wet waarnemen bij zichzelf en bij allen die hij kent. Maar indien deze sociale macht bestaat, waarom is ze dan niet voldoende geweest om tot nu toe de mensen te moraliseren en te humaniseren?​ Het is zeer eenvoudig: omdat tot heden deze macht zelf niet gehumaniseerd is. En ze is dat niet, omdat het maatschappelijk leven, waarvan ze de getrouwe afspiegeling is, zoals men weet, berust op de verering van God en niet op de eerbied voor de mens. Op het gezag, niet op de vrijheid; op het privilege, niet op de gelijkheid; op de uitzuiging, niet op de broederschap van de mensen; op de onrechtvaardigheid en de leugen, niet op de rechtvaardigheid en de waarheid. Daarom heeft haar werkelijke handeling, altijd in strijd met de humanitaire theorieën die zij verkondigt, voortdurend een noodlottige en bedervende invloed uitgeoefend. Zij onderdrukt de ondeugden en de misdaden niet, zij schept ze. Haar gezag is bijgevolg een goddelijk, antimenselijk gezag; haar invloed is schadelijk en noodlottig. Wilt gij haar gezag en invloed weldadig en menselijk maken? Breng de sociale revolutie ten uitvoer. Maakt dat alle behoeften werkelijk solidair worden, dat de materiële en maatschappelijke belangen van ieder overeenkomen met ieders menselijke plichten. En daarvoor is slechts één middel: vernietig alle instellingen van ongelijkheid,​ sticht de economische en maatschappelijke gelijkheid van allen. En de solidaire vrijheid, zedelijkheid en menselijkheid van allen zal zich op deze grondslag verheffen. Ik zal op dit vraagstuk, het belangrijkste van het socialisme, nog terugkomen.
-De ware school voor het volk en alle volwassenen is het leven. Het enig verheven en almachtig, natuurlijk en tegelijk redelijk gezag, dat wij respecteren,​ zal zijn dat van de collectieve en openbare geest van een maatschappij,​ steunend op de gelijkheid, solidariteit en wederkerige eerbied van al haar leden. Ja, ziedaar een gezag, dat volstrekt niet goddelijk, maar geheel menselijk is, maar waarvoor we ons van ganser harte buigen, daar we zeker zijn dat het, verre van de mensen te onderwerpen,​ ze vrij zal maken. Het zal duizendmaal machtiger zijn, wees er zeker van, dan al uw goddelijke, theologische,​ metafysische,​ politieke, rechterlijke door de kerk en de staat ingestelde machten; machtiger dan uw strafwetboeken,​ uw gevangenbewaarders en beulen. +
-De macht van het collectieve gevoel of van de openbare mening is tegenwoordig reeds een ernstige zaak. De mensen, die het meest geneigd zijn om een misdaad te begaan, durven haar zelden uitdagen of openlijk trotseren. Zij zullen proberen haar te misleiden, maar er voor oppassen haar voor het hoofd te stoten, tenzij zij zich door de een of andere minderheid gesteund voelen. Geen mens, hoe machtig hij ook denkt te zijn, zal ooit de kracht hebben, de algemene verachting van de maatschappij te dragen, niemand kan leven zonder zich gesteund te voelen door de goedkeuring en de achting van ten minste een gedeelte van de maatschappij. Een mens moet door een onmetelijke en zeer oprechte overtuiging gedreven worden, opdat hij de moed vindt een mening te hebben tegenover allen en om tegen allen in te gaan en nooit zal een baatzuchtig,​ bedorven en laf mens deze moed hebben. Niets bewijst beter dan dit feit de natuurlijke en onvermijdelijke solidariteit,​ deze alle mensen verbindende samenlevingswet. Ieder van ons kan elke dag die wet waarnemen bij zichzelf en bij allen die hij kent. Maar indien deze sociale macht bestaat, waarom is ze dan niet voldoende geweest om tot nu toe de mensen te moraliseren en te humaniseren?​ Het is zeer eenvoudig: omdat tot heden deze macht zelf niet gehumaniseerd is. En ze is dat niet, omdat het maatschappelijk leven, waarvan ze de getrouwe afspiegeling is, zoals men weet, berust op de verering van God en niet op de eerbied voor de mens. Op het gezag, niet op de vrijheid; op het privilege, niet op de gelijkheid; op de uitzuiging, niet op de broederschap van de mensen; op de onrechtvaardigheid en de leugen, niet op de rechtvaardigheid en de waarheid. Daarom heeft haar werkelijke handeling, altijd in strijd met de humanitaire theorieën die zij verkondigt, voortdurend een noodlottige en bedervende invloed uitgeoefend. Zij onderdrukt de ondeugden en de misdaden niet, zij schept ze. Haar gezag is bijgevolg een goddelijk, antimenselijk gezag; haar invloed is schadelijk en noodlottig. Wilt gij haar gezag en invloed weldadig en menselijk maken? Breng de sociale revolutie ten uitvoer. Maakt dat alle behoeften werkelijk solidair worden, dat de materiële en maatschappelijke belangen van ieder overeenkomen met ieders menselijke plichten. En daarvoor is slechts één middel: vernietig alle instellingen van ongelijkheid,​ sticht de economische en maatschappelijke gelijkheid van allen. En de solidaire vrijheid, zedelijkheid en menselijkheid van allen zal zich op deze grondslag verheffen. Ik zal op dit vraagstuk, het belangrijkste van het socialisme, nog terugkomen.+
   * [5] Hierna ontbreken drie pagina’s van Bakoenins manuscript. Elisée Reclus heeft getracht deze leemte met eigen woorden op te vullen. In navolging van Max Nettlau laten we een poging daartoe hier achterwege (red.)   * [5] Hierna ontbreken drie pagina’s van Bakoenins manuscript. Elisée Reclus heeft getracht deze leemte met eigen woorden op te vullen. In navolging van Max Nettlau laten we een poging daartoe hier achterwege (red.)
   * [6] De wetenschap, die het erfdeel van de gehele wereld wordt, verbindt zich enigszins met het onmiddellijke en werkelijke leven van iedereen. Zij zal in nut en schoonheid winnen, wat ze zal verloren hebben in hoogmoed, eerzucht en doctrinaire pedanterie. Dat zal zonder twijfel niet beletten dat mannen van genie, beter georganiseerd voor de wetenschappelijke bespiegelingen dan de meerderheid van hun tijdgenoten,​ zich uitsluitend aan de beoefening van wetenschappen zullen wijden en grote diensten aan de mensheid bewijzen. Zij hebben naar geen andere maatschappelijke invloed te streven dan naar de natuurlijke invloed door ieder hoger vernuft op zijn omgeving uitgeoefend,​ noch naar een andere beloning dan de hoge voldoening, die een edele geest altijd in de bevrediging van een edele hartstocht vindt.   * [6] De wetenschap, die het erfdeel van de gehele wereld wordt, verbindt zich enigszins met het onmiddellijke en werkelijke leven van iedereen. Zij zal in nut en schoonheid winnen, wat ze zal verloren hebben in hoogmoed, eerzucht en doctrinaire pedanterie. Dat zal zonder twijfel niet beletten dat mannen van genie, beter georganiseerd voor de wetenschappelijke bespiegelingen dan de meerderheid van hun tijdgenoten,​ zich uitsluitend aan de beoefening van wetenschappen zullen wijden en grote diensten aan de mensheid bewijzen. Zij hebben naar geen andere maatschappelijke invloed te streven dan naar de natuurlijke invloed door ieder hoger vernuft op zijn omgeving uitgeoefend,​ noch naar een andere beloning dan de hoge voldoening, die een edele geest altijd in de bevrediging van een edele hartstocht vindt.
namespace/god_en_de_staat.1584458568.txt.gz · Laatst gewijzigd: 17/03/20 15:22 door defiance